Noch art. 1467 Ger.W., noch art. 1468 Ger.W. noch art. 1469 Ger.W. (die alle melding maken van het schip als voorwerp van het beslag) stellen als voorwaarde dat een fysieke persoon of rechtspersoon-schuldenaar met name dient te worden genoemd om een maritieme vordering te hebben, wat logisch is, aangezien het beslag wordt gelegd op het schip waarop de zeevordering betrekking heeft, toebehorend aan hem die op het ogenblik van het ontstaan van de zeevordering eigenaar was van het schip waarop de schuldvordering betrekking heeft.
De wettelijke regeling in art. 1467 e.v. Ger.W. vindt haar grondslag in het Verdrag Scheepsbeslag van 10 mei 1952, dat in de Belgische rechtsorde werd opgenomen door de wet van 24 maart 1961 (BS 19 juli 1961). Het enige artikel van de wet van 24 maart 1961, dat dit Verdrag goedkeurde, bepaalt dat het Verdrag volkomen uitwerking zal hebben. Dit betekent dat alle bepalingen ervan in België van toepassing zijn, ook in zoverre ze afwijken van meer algemene bepalingen inzake het bewarend beslag.
Bij een eventueel conflict tussen een internrechtelijke norm en een internationaalrechtelijke norm die rechtstreekse gevolgen heeft in de interne rechtsorde, moet de door het Verdrag bepaalde regel voorgaan. Deze voorrang volgt uit de aard zelf van het bij Verdrag bepaald internationaal recht.
De zeevorderingen ontlenen hun oorsprong aan de zgn. “maritime liens” uit het Engelse recht. Een “maritime lien” is gebaseerd op de gedachte dat het schip zelf instaat voor de schuld en deze schuld a.h.w. aan het schip kleeft (“a right which travels with the ship”). Een “maritime lien” geeft aldus aanleiding tot een vordering in rem, d.w.z. een vordering tegen het betrokken zeeschip. Bovendien verleent dit recht een preferentiële aanspraak.
Bovendien kan, zoals hierboven reeds gezegd, luidens art. 1469, § 1 Ger.W. beslag worden gelegd op het schip waarop de zeevordering betrekking heeft, hetzij op enig ander schip, toebehorend aan hem die op het ogenblik van het ontstaan van de zeevordering eigenaar was van het schip waarop de schuldvordering betrekking heeft. Uit die bepaling dient te worden afgeleid dat bewarend beslag kan worden gelegd op het schip waarop de zeevordering betrekking heeft, ongeacht of de eigenaar ervan of een ander persoon instaat voor de zeeschuld.
Art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM kan slechts worden ingeroepen tegen de Staat. De Staat kan slechts aansprakelijk worden gesteld door natuurlijke personen en door rechtspersonen voor vermeende schendingen van art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM indien de gewraakte handelingen aan de Staat toerekenbaar zijn. De handelingen moeten nl. het resultaat zijn van de uitoefening van statelijk gezag of autoriteit. De overheid moet zich onthouden van niet-gerechtvaardigde inmengingen in of beperkingen op het eigendomsrecht.
Art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is slechts van toepassing in de verhouding overheid-burger (verticale verhouding). De bepaling van art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is niet van toepassing wanneer de feiten – zoals in casu – uitsluitend betrekking hebben op contractuele relaties tussen particulieren/rechtspersonen (vennootschappen) – (horizontale verhouding).
Art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is dus van toepassing in het geval dat de overheid hetzij zelf tussenkomt in het eigendomsrecht van een persoon, hetzij een derde machtigt om tussen te komen in het eigendomsrecht van een persoon.
Het loutere feit dat de regeling van een privaatrechtelijk geschil gebeurt door een rechter, geeft geen aanleiding tot een vorm van uitoefening van het staatsgezag over of statelijke inmenging met de desbetreffende eigendomsrechten.