Op een geschil tussen een onderneming en een consument, is artikel VI.83, 23° WER van toepassing, waarin wordt bepaald dat iedere overeenkomst tussen de onderneming en de consument waarin een beding is opgenomen dat de onderneming toestaat haar vordering op de consument, op grond van een contractueel bedongen keuze van woonplaats, voor een andere rechter in te leiden dan die welke is aangewezen in art. 624, 1°, 2° en 4°Ger.W., onrechtmatig is.
De onrechtmatigheid van een beding en de nietigverklaring ervan dient ambtshalve door de rechter opgeworpen.
Met een onrechtmatig bevoegdheidsbeding waarnaar de eisende partij verwijst in het inleidend dagvaardingsexploot mag geen rekening worden gehouden. In dit geval dient toepassing te worden gemaakt van de gemeenrechtelijke bevoegdheidsregeling.
Op grond van art. 624, 1° Ger.W. dient de vordering te worden gebracht voor de rechter van de woonplaats van de verwerende partij. Op grond van art. 624, 2° Ger.W. kan de vordering eveneens worden gebracht voor de rechter van de plaats waar de verbintenissen, waarover het geschil loopt, of één ervan zijn ontstaan of waar zij worden, zijn of moeten worden uitgevoerd.
De plaats waar de verbintenis moet worden uitgevoerd, is deze van de verbintenis waarover het geschil loopt en niet van een andere verbintenis die ontstaan is uit deze overeenkomst (Luik 18 juni 1992, JLMB 1994, 492).
De verbintenissen waarover te dezen het geschil loopt, betreffen in de eerste plaats een verbintenis tot betaling (art. 624, 2° Ger.W.). De plaats waar deze verbintenis moet worden uitgevoerd, dient te worden beoordeeld overeenkomstig art. 1247 BW. Krachtens art. 1247, tweede lid BW is een schuldvordering haalbaar en niet draagbaar, zodat de verbintenis dient te worden uitgevoerd op de woonplaats van de verwerende partij, dit is in casu in Aalst.