De bevoegdheid van de appelrechter wordt niet wordt bepaald door 'het gerecht' dat de beslissing heeft genomen maar door 'de aard' van de zaak [(Cass. 3 februari 1972, Arr.Cass. 1972, 526)].
Ingeval de aard van de zaak een vordering (schadevergoeding) van minder dan 5.000,01 euro betreft. is het zo dat deze zaak vanaf 1 september 2018 tot de bevoegdheid ratione summae van de vrederechter behoort; vanaf die datum dient het hoger beroep tegen een beslissing in dergelijke zaak gewezen te worden gebracht voor de rechtbank van eerste aanleg, zetelend in aanleg van hoger beroep.
Dat een bestreden beslissing nog werd gewezen door de rechtbank van eerste aanleg waarbij de zaak nog correct en op geldige wijze aanhangig werd gemaakt, en aan wie deze zaak in eerste aanleg krachtens art. 3 Ger.W. niet kon worden onttrokken [('zonder dat die worden onttrokken aan het gerecht waarvoor zij op geldige wijze aanhangig zijn')], doet er niet aan af dat het hoger beroep tegen de een beslissing van de rechtbank van eerste aanleg over een vordering van minder dan 5.000,01 euro, enkel nog kan worden beslecht door de bevoegde appelrechter voor wie zij had moeten aanhangig zijn gemaakt, in deze de rechtbank van eerste aanleg in andere samenstelling, zetelend als beroepsrechter (art. 577 Ger.W.).
Het feit dat de rechter zetelend in de rechtbank van eerste aanleg 'volheid van bevoegdheid' heeft en deze volheid van bevoegdheid zou kunnen aanwenden, om zelfs ook zaken die onder de summa van 5.000,01 euro zijn gelegen (die voortaan de voor de vrederechter geldende summa is), toch nog te accepteren wanneer geen partij om de verzending naar de in summa bevoegde vrederechter zou verzoeken, maakt de rechter van de rechtbank van eerste aanleg nog niet tot de eigenlijke, naar waarde (summa) bevoegde eerste rechter, en dit geldt evenzo voor de niet meer in summa bevoegde rechter van eerste aanleg, die enkel nog mag blijven zetelen en recht doen desbetreffend omdat de zaak voor hem aanhangig werd gemaakt toen hij nog wél in summa bevoegd was (zijnde op het ogenblik dat de zaak bij hem aanhangig werd gemaakt).
Een wetswijziging in de zin van art. 3 Ger.W., die de van openbare orde zijnde rechterlijke bevoegdheid betreft en waarbij geen overgangsmaatregelen werden voorzien, heeft de bedoeling onmiddellijk op de hangende gedingen en dus op zo kort mogelijke termijn in zo ruim mogelijke mate van toepassing te zijn.
Het kan niet de bedoeling zijn dat een rechter van de eerste aanleg, die gebruik makend van zijn volheid van bevoegdheid steeds verder zaken zou aanvaarden die in summa gelegen zijn onder de 5.000,01 euro en die dus in summa tot de bevoegdheid ratione summae van de vrederechter behoren, opdat het hof van beroep in deze gevallen dan ook (onbeperkt) de beroepsrechter zou blijven voor zaken in summa onder de 5.000,01 euro.
De extensieve wijze waarop de rechter van de rechtbank van eerste aanleg diens volheid van bevoegdheid zou implementeren (en daarbij zaken zou aannemen die normaal tot de bevoegdheid ratione summae van de vrederechter zijn gaan behoren) kan naar oordeel van het hof niet volstaan opdat het hof van beroep de beroepsrechter zou blijven in dergelijke gevallen.
Immers, art. 577 Ger.W. voorziet dat het de rechtbank van eerste aanleg is die de beroepsrechter is voor dergelijke zaken.
Hetzelfde geldt voor een rechter in eerste aanleg die (gewoonlijk enkel in de korte termijn van enkele maanden na de wetswijziging van het optrekken van de bevoegdheid ratione summae van de vrederechter tot 5.000,00 euro) toch nog verder recht moet blijven doen ingevolge de werking van het laatste lid van art. 3 Ger.W. over een vordering van minder dan 5.000,01 euro, dit omdat de zaak in kwestie onder het toenmalig geldend recht nog op geldige wijze bij hem aanhangig werd gemaakt.
Dit kan evenmin tot gevolg hebben dat het hof van beroep opnieuw de beroepsrechter wordt/blijft inzake vorderingen van minder dan 5.000,01 euro, waarvan art. 577 Ger.W. voorziet dat de rechtbank van eerste aanleg desbetreffend de beroepsrechter is van de in summa desbetreffend bevoegde vrederechter.
Het gaat er dus hier niet om dat de rechtbank van eerste aanleg haar eigen beroepsrechter zou worden.
Het gaat er om dat de extensieve wijze waarop de rechter van de rechtbank van eerste aanleg zijn volheid van bevoegdheid invult en de enkele uitzonderingen die kaderen onder het laatste lid van art. 3 Ger.W., naar oordeel van het hof niet voor gevolg hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg als beroepsrechter van de vrederechter (art. 577 iuncto 590 Ger.W.).
In een dergelijk geval wordt/dient met toepassing van art. 643 Ger.W. te worden verwezen naar de bevoegde rechtbank van eerste aanleg in andere samenstelling, zetelend als beroepsrechter.