Het behoort niet tot de bevoegdheid van de beslagrechter om de gedwongen tenuitvoerlegging van een vonnis op grond van verschoonbaarverklaring te doen verbieden, omdat dit geen betrekking heeft op de regelmatigheid of de rechtmatigheid van de gedwongen tenuitvoerlegging van de schuldvordering, maar wel op de gegrondheid van deze vordering.
De betwisting tussen partijen raakt de grond van de zaak. De beslagrechter oordeelt enkel over de rechtmatigheid en regelmatigheid van het beslag. Hij mag niet ingrijpen in de materieelrechtelijke verhoudingen tussen de procespartijen, d.w.z. de obligatoire verhoudingen zoals die in de uitvoerbare titel zijn vastgelegd.
Over de materieelrechtelijke positie van de partijen is enkel de bodemrechter bevoegd (Cass. 29 september 1986, Arr. Cass. 1986-87, p. 128, nr. 53; Cass. 28 september 1990, Arr. Cass. 1990, p. 101, nr. 46; Cass. 3 juni 1994, R.W. 1994-95, 880). Hij mag geen afbreuk doen aan hetgeen hierover door de bodemrechter zou zijn beslist (A.P.R., Tw. Beslag, Antwerpen, Kluwer, 2001, 35).
De materiële juistheid van de veroordeling had slechts bestreden kunnen worden op de wijze die de wet voorschrijft, door het instellen van hoger beroep, wat evenwel niet is gebeurd. Het is niet de taak van de beslagrechter om onrechtstreeks via de procedure van het verzet tegen de gedwongen tenuitvoerlegging, het vonnis te hervormen, dat inmiddels in kracht van gewijsde is getreden.
Het komt de beslagrechter niet toe te oordelen over de vraag of de verschoonbaarheid zoals bepaald in de Faillissementswet, die aan de eiseres werd verleend bij vonnis van de rechtbank van koophandel van 11 juni 2002, tot gevolg heeft dat zij niet meer veroordeeld had kunnen worden ten aanzien van de burgerlijke partij in de strafzaak, omdat deze partij reeds aangifte had gedaan van haar schuldvordering in het faillissement.