Luidens artikel 374, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 beschikt een ambtenaar van de administratie der directe belastingen, met een hogere graad dan die van controleur, teneinde de behandeling van het bezwaarschrift te verzekeren, over de bewijsmiddelen en de bevoegdheden die aan de administratie verleend zijn bij de artikelen 315 tot 318, 322 tot 330, 333 tot 336, 339 tot 343 en 346 tot 350.
Luidens het te dezen toepasselijk artikel 335 van dat wetboek is elke ambtenaar van een fiscaal staatsbestuur, die regelmatig belast is met een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van een bepaalde belasting bij een natuurlijke of rechtspersoon, van rechtswege gemachtigd alle inlichtingen te nemen, op te zoeken of in te zamelen welke de juiste heffing van alle door deze persoon verschuldigde andere belastingen kunnen verzekeren.
Krachtens artikel 336 van dat wetboek kan elke inlichting, stuk, proces-verbaal of akte, in het uitoefenen van zijn functie ontdekt of verkregen door een ambtenaar van een fiscaal staatsbestuur, door de Staat worden ingeroepen voor het opsporen van elke krachtens de belastingwetten verschuldigde som.
Uit die bepalingen volgt dat de ambtenaar die op grond van artikel 374, eerste lid, van dat wetboek, belast is met de behandeling van een bezwaarschrift betreffende een aanslagjaar, de inlichtingen die hij op regelmatige wijze bij zijn onderzoek heeft ingewonnen, mag bezorgen aan de ambtenaar die verantwoordelijk is voor de belastingheffing voor een ander aanslagjaar.