Art. 53bis Ger.W., bepaalt dat de termijnen die beginnen te lopen vanaf een kennisgeving op een papieren drager worden berekend:
1o wanneer de kennisgeving is gebeurd bij gerechtsbrief of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs, vanaf de eerste dag die volgt op die waarop de brief aangeboden werd op de woonplaats van de geadresseerde of, in voorkomend geval, op zijn verblijfplaats of gekozen woonplaats;
2o wanneer de kennisgeving is gebeurd bij aangetekende brief of bij gewone brief, vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.
Uit deze bepaling volgt dat de datum waarop de gerechtsbrief op de woonplaats van de geadresseerde werd aangeboden, het tijdstip bepaalt waarop de termijnen vanaf een kennisgeving beginnen te lopen en dat, hetzij, zoals bepaald in 1o, die datum met zekerheid bekend is, in welk geval de termijn de volgende dag ingaat, hetzij, zoals bepaald in 2o, de juiste datum niet bekend is, in welk geval de termijn ingaat vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de aangetekende brief of de gewone brief aan de postdiensten overhandigd werd, wat veronderstelt dat de brief, door uitwerking van een wettelijk vermoeden juris tantum, geacht wordt uiterlijk de dag vóór de derde werkdag die volgt op de overhandiging ervan aan de postdiensten te zijn aangeboden op de woonplaats van de geadresseerde.
Het tegenbewijs dat de geadresseerde dient te leveren, heeft derhalve geen betrekking op het tijdstip waarop hij daadwerkelijk van de brief heeft kennisgenomen, maar op het tijdstip waarop die brief op zijn woonplaats werd aangeboden, zodat hij daarvan naar alle waarschijnlijkheid heeft kunnen kennisnemen.