Luidens artikel 35 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, kan de Koning paritaire comités van werkgevers en werknemers oprichten, hij bepaalt welke persoon, welke bedrijfstak of ondernemingen en welk gebied onder het ressort van elk comité behoort.
Het bepalend criterium voor de vaststelling van het bevoegd paritair comité, is de ondernemingsactiviteit, welke omschreven kan worden als de activiteit die het bestaan van de onderneming rechtvaardigt en die verschilt van "de bedrijfsfunctie", dit is de verschillende deelactiviteiten waarvan de samensmelting leidt tot de uitoefening van de ondernemingsactiviteit. (Cass. 24 december 1990, RW, 1990-91, 1374 en Arbeidshof Antwerpen, 23 oktober 2003, JTI, 2004, p 99 ev)
Het ressort van een paritair comité wordt in beginsel dan ook bepaald door de hoofdactiviteit van de betrokken onderneming, tenzij uit het het oprichtingsbesluit een ander criterium blijkt (Cass. 18 januari 2010 nr. S.08.01SON; Cass. 16 maart 2015, nr. S.13.0088.F),zoals de gewone of normale activiteit van de onderneming (Cass .• 24 december 1990; Cass. AR S.08.0150 N, 18 januari 2010; Cass. 8 juni 2015, nr. S.14.0091.F).
Voor een onderneming die verscheiden activiteiten uitvoert geldt het principe: de bijzaak volgt de hoofdzaak.
Het feit of een onderneming onder een paritair comité ressorteert wordt niet bepaald door haar maatschappelijk doel zoals dat uit de statuten van de vennootschap blijkt, maar door de werkelijke activiteit van de onderneming. nl. deze die door haar personeel wordt verricht. De activiteit van derden, zelfs op kosten van de onderneming, is niet relevant (Cass., 14 februari 1983, R. W., 1983-84, 2104).
De bijzondere karakteristieken van de verhandelde grondstoffen en niet de door de werknemers verrichte werkzaamheden. kunnen bepalend zijn om na te gaan of de betrokken onderneming toen niet onder een ander paritair comité ressorteert. (Cass. 3 juni 2013, nr. S.10.0146.N).
Waar voorheen meer nadruk werd gelegd op de aard en inhoud van de werkzaamheden van de arbeiders, ligt thans tot bepaling van het toepasselijk PC, de nadruk hoofdzakelijk op de grondstoffen en bedrijfsactiviteit van de onderneming.
Artikel 51 van de CAO-wet bepaalt als volgt:
De hiërarchie van de bronnen der verbintenissen in de arbeidsbetrekkingen tussen werkgevers en werknemers is als volgt vastgesteld:
1° de dwingende bepalingen van de wet;
2° de algemeen verbindend verklaarde CAO's in volgende orde:
a) de overeenkomsten gesloten in de Nationale Arbeidsraad;
b) de overeenkomsten gesloten in een paritair comité;
c) de overeenkomsten gesloten in een paritair subcomité;
3· de niet algemeen verbindend verklaarde CAO's, wanneer de werkgever de overeenkomst ondertekend heeft of aangesloten is bij een organisatie die deze overeenkomsten heeft ondertekend, in volgende orde:
a) de overeenkomsten gesloten in de Nationale Arbeidsraad;
b) de overeenkomsten gesloten in een paritair comité;
c) de overeenkomsten gesloten in een paritair subcomité;
d) de overeenkomsten gesloten buiten een paritair orgaan;
4°de geschreven individuele overeenkomst;
5°de niet algemeen verbindend verklaarde CAO, gesloten in een paritair orgaan, wanneer de werkgever, hoewel hij de overeenkomst niet ondertekend heeft of niet aangesloten is bij een organisatie die deze heeft ondertekend, behoort tot het ressort van het paritair orgaan waarin de overeenkomst is gesloten;
6° het arbeidsreglement;
7° de aanvullende bepalingen van de wet;
8°de mondelinge individuele overeenkomst;
9°het gebruik.
Bedrijfsovereenkomsten en classificatie van arbeiders kunnen niet in strijd zijn met een sector CAO binnen een bepaald PC.