Wanneer de overheid belast met de benoeming tot notaris afwijkt van het niet-bindend advies van de benoemingscommissie dat op duidelijke en concrete elementen is gebaseerd, is de motiveringsplicht strenger. In een dergelijk geval mag de overheid zich niet beperken tot een niet-gemotiveerd tegenspreken van het advies, maar moet zij integendeel duidelijk maken waarom zij van oordeel is de argumenten waarop de adviesverlenende instantie zicht baseert, niet te kunnen volgen. De benoemende overheid moet er blijk van geven dat met de argumenten van het advies degelijk rekening is gehouden en zij moet aangeven om welke redenen precies van die argumenten wordt afgeweken. Die bijzondere redenen moeten in de formele motivering van het benoemingsbesluit terug te vinden zijn.
ndien een kandidaat, daarenboven door de benoemingscommissie met eenparigheid van stemmen als eerste wordt gerangschikt, eist de Notariswet dat daarvan in het proces-verbaal uitdrukkelijk melding wordt gemaakt. Deze uitdrukkelijke vermelding van de unanieme aanwijzing, zo geeft de wetgever aan tijdens de parlementaire bespreking van de bedoelde bepaling uit de Notariswet, is niet zonder betekenis: ze “verzwaart nog de motiveringsplicht indien ervan wordt afgeweken” (Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1432/1, p. 55). Met andere woorden (Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1432/19, p. 6): “De Minister kiest in beginsel vrij uit de gerangschikte kandidaten, maar zal een eventuele afwijking bijzonder moeten motiveren. Indien het college een kandidaat unaniem als de beste rangschikt, wordt dit vermeld in het advies, hetgeen de motiveringsplicht verzwaart”.
Hieruit blijkt dat, zo de benoemende overheid afwijkt van het advies over een bij eenparigheid als eerste gerangschikte kandidaat op haar als het ware een nog striktere, “dubbel verzwaarde” motiveringsplicht rust: afwijken van een advies vereist een strengere motivering, afwijken van een met eenparigheid gegeven advies nog méér.
Ook die motivering dient, vanzelfsprekend, in het benoemingsbesluit een accurate veruitwendiging te krijgen. Ze moet doen begrijpen dat ernstige en zwaarwegende argumenten de benoemende overheid ertoe brengen om vast te stellen dat de benoemingscommissie, die nochtans blijkens de Notariswet gekwalificeerd is om over de geschiktheid van de kandidaten een oordeel uit te brengen en spijts het feit dat zij zich in casu daarvan ook met eenparigheid heeft gekweten, niettemin een beoordeling heeft gemaakt die de toets van de redelijkheid of van de objectiviteit niet kan doorstaan. Dit is het geval zo de Koning aantoont dat de commissie zich in rechte of in feite over een en ander heeft vergist bij de appreciatie van de voorliggende dossiers ofwel dat de commissie ten onrechte met een of ander dienstig gegeven geen rekening heeft gehouden of nog dat een niet als eerste gerangschikte kandidaat over grotere aanspraken blijkt te beschikken. Er is, met andere woorden, in zo een geval ruim méér nodig dan een louter positieve motivering.
...