In een notariële akte kan een beding van aanwas in vruchtgebruik worden opgenomem zoals, optioneel uit te oefenen middels een verklaring bij notariële akte binnen een vervaltermijn van vier maanden na het overlijden van de eerststervende van beide feitelijk samenwonende partners ten behoeve van de langstlevende van beide partners. Zij verwerven aldus het vruchtgebruik van de woning, bij wijze van vergeldend kanscontract, respectievelijk in globo onder de opschortende voorwaarde van overleving.
Een beding van aanwas dat maakt dat de ene partner zijn aandeel in vruchtgebruik aan de andere partner overdraagt kan aldus gesteld (1) onder de opschortende voorwaarde van vooroverlijden, (2) in ruil voor de kans om door overleving het aandeel in vruchtgebruik van de andere partner te verkrijgen en (3) zonder dat de langstlevende partner een vergoeding aan de rechtverkrijgende(n) van de vooroverleden partner moet voldoen.
Voorts kan in een dergelijk beding worden voorzien dat:
- het beding van aanwas geldt voor bepaalde duur, telkens verlengbaar met periodes van twee jaar;
- gedurende de feitelijke samenwoning vervreemding/bezwaring en uitonverdeeldheidtreding wordt uitgesloten, tenzij in onderlinge overeenstemming (bij notariële akte en met overschrijving in de registers van de hypotheekbewaarder, zodat opnieuw een gewone onverdeeldheid in de zin van art. 815, eerste lid BW geldt);
- gedurende de feitelijke samenwoning gezamenlijk genot en gezamenlijke lastendracht geldt, onverminderd de gebeurlijke bijdrageverplichting in de lasten van de samenwoning; na de feitelijke samenwoning opzegging van het beding van aanwas door een van beide gewezen partners mogelijk is middels een verklaring bij notariële akte minstens drie maanden vóór het einde van de lopende tweejarige periode;
- na de feitelijke samenwoning exclusief genot/ gebruik van de woning aanleiding geeft tot een woonstvergoeding, desnoods te bepalen door een deskundige.
Middels een dergelijk beding wordt voorzien in een vrijwillige onverdeeldheid om het feitelijke samenwonen te organiseren en de langstlevende te beschermen bij het overlijden van een van beide partners.
In die optiek wordt de woning als een doelvermogen aangezien en geldt een aanwasbeding, dat bij wijze van kanscontract maakt dat het aandeel in vruchtgebruik van de eerststervende optioneel aanwast bij het aandeel in vruchtgebruik van de langstlevende.
Een dergelijk aanwasbeding loopt voor bepaalde duur, telkens verlengbaar met periodes van twee jaar, met specifieke opzegmodaliteiten. De verkoopakte voorziet dus in een uitdrukkelijke regeling qua duurtijd en opzegging/ beëindiging. Een gezamenlijke wijziging of beëindiging van het kanscontract is hoe dan ook mogelijk bij notariële akte, derwijze dat opnieuw een gewone onverdeeldheid geldt.
Het aanwasbeding behelst geen verboden erfovereenkomst in de zin van artikel 1130, tweede lid BW.
Het aanwasbeding maakt dat de feitelijk samenwonenden bij wijze van kanscontract, overeenkomen dat, bij het overlijden van de eerststervende, diens aandeel in vruchtgebruik zonder meer toevalt aan de langstlevende.
Het beding geldt als modaliteit voor de periode na de koop en is geënt op de bestaande toestand van mede-eigendom. Het voorwerp van het aanwasbeding en meer precies het vruchtgebruik valt niet in de nalatenschap van de eerststervende.
Het gegeven dat het aanwasbeding is gekoppeld aan een periodiciteit en in casu meer precies is aangegaan voor (behoudens opzegging) stilzwijgend verlengde perioden van twee jaar, vermaakt de overeenkomst niet tot een verboden erfovereenkomst (in de zin van art. 1130, tweede lid BW) waarin louter eventuele rechten worden toegekend, gewijzigd of afgestaan.
De bedoelde periodiciteit staat geenszins gelijk met het verval van het aanwasbeding in geval van een relatiebreuk of een feitelijke scheiding. Zij staat evenmin gelijk met een louter eenzijdige opzegmogelijkheid, laat staan een ad nutum herroepbaarheid.
Middels een regeling qua duurtijd en opzegging/beëindiging kan worden afgeweken van de regel dat de uitonverdeeldheidtreding te allen tijde kan worden nagestreefd en van de regel van artikel 815, tweede lid Oud BW dat afwijkende overeenkomsten slechts kunnen verbinden voor vijf jaar;
Het gebeurlijke gebrek aan een dienstige regeling qua duurtijd en opzegging/beëindiging maakt niet dat de conventionele/vrijwillige onverdeeldheid zonder meer moet blijven duren.
Het gebrek aan een uitdrukkelijke regeling qua duurtijd en opzegging/beëindiging, ingeval de onverdeeldheid kadert binnen een samenwoningsrelatie, kan neerkomen op een conventionele/vrijwillige onverdeeldheid met een impliciete duurtijd die afhankelijk is van de relatie.
Een dergelijke impliciete duurtijd, die afhankelijk is van de relatie, staat niet gelijk met een verboden (zuiver) potestatieve voorwaarde (vgl. art. 1174 BW);
Een impliciete duurtijd betekent niet dat de onverdeeldheid zomaar kan worden opgeblazen (met miskenning van art. 1134 BW) om zodoende uit de conventionele constructie te stappen;
In die gevallen, waar niet is voorzien in een dienstige regeling qua duurtijd en opzegging/ beëindiging, moet worden nagegaan wat de onderliggende bedoeling was/is van de voorliggende conventionele/vrijwillige onverdeeldheid,
In diezelfde gevallen, wanneer (1) die bedoeling strekt tot bestendiging van de feitelijke samenwoningsrelatie middels gezamenlijk beheer van het onverdeelde doelvermogen met de bijhorende woonzekerheid in geval van vooroverlijden van een van beide partners in de loop van de feitelijke samenwoningsrelatie en (2) die bedoeling is teloorgegaan ingevolge de beëindiging van de feitelijke samenwoningsrelatie en het met andere woorden niet de bedoeling was/ is van de overeenkomst om de onverdeeldheid, gebeurlijk omwille van woonzekerheid, te handhaven over de feitelijke samenwoningsrelatie heen dan wel wars van een relatiebreuk, kan worden aangenomen dat de beëindiging van de feitelijke samenwoningsrelatie aan de conventionele/vrijwillige onverdeeldheid iedere (redelijke) zin heeft ontnomen;
Nog steeds in diezelfde gevallen kan worden aangenomen dat een van de gewezen partners de uitonverdeeldheidtreding kan nastreven.
Een conventioneel bepaalde uitstapregeling kan niet genegeerd worden door eenvoudig te stellen dat de bedoelde vrijwillige onverdeeldheid dan wel het doelvermogen, ingevolge de relatiebreuk, zijn (redelijke) zin heeft verloren;
Een uitstapregeling kan evenmin kan genegeerd worden door rechtsmisbruik te verwijten daar waar wordt aangedrongen op eerbiediging van de conventionele constructie (art. 1134 BW);
Wie uit de de vrijwillige onverdeeldheid wil stappen, moet de uitstapregeling naleven .