Een fundamenteel verschil met de beëindigingsgrond bij een nieuw huwelijk of een nieuwe wettelijke samenwoning bestaat erin dat de onderhoudsplicht niet automatisch eindigt als de ex-echtgenoot feitelijk samenleeft met een nieuwe partner, doch enkel na een rechterlijke beslissing op verzoek van de uitkeringsplichtige. De ratio daarvan is gelegen in het feit dat tussen feitelijk samenwonende partners niet automatisch een economische solidariteit ontstaat. De alimentatierechter heeft ter zake dus enige beoordelingsmarge.
Bij een nieuw huwelijk of wettelijke samenwoning wordt de onderhoudsuitkering automatisch beëindigd, zonder dat de financiële implicaties van het nieuwe huwelijk of de nieuwe wettelijke samenwoning in rekening worden gebracht. De beëindiging van de onderhoudsuitkering bij een nieuw huwelijk of nieuwe wettelijke samenwoning is definitief, terwijl de onderhoudsuitkering herleeft na het beëindigen van de feitelijke samenwoning met een nieuwe partner.
Het criterium waaraan voldaan dient te zijn opdat de feitelijke samenwoning van de onderhoudsgerechtigde ex-echtgenoot een grond tot beëindiging van de onderhoudsplicht uitmaakt, met name “het samenleven met een ander als waren ze gehuwd”, zoals ingesteld door het artikel 301, § 10, derde lid BW, is nogal vaag en verschilt duidelijk van de beëindiging van de onderhoudsuitkering na echtscheiding bij een nieuw huwelijk of een nieuwe wettelijke samenwoning op het vlak van de gevolgen van deze beëindiging.
Het criterium “samenleven met een ander als waren zij gehuwd” veronderstelt kennelijk dat de onderhoudsgerechtigde ex-echtgenoot een nieuwe seksueel-affectieve samenwoning is aangegaan, die vergelijkbaar is met deze van een huwelijk, zonder dat de partijen een huwelijk of een wettelijke samenwoning aangingen. Vereist is dus dat deze partners bestendig met elkaar samenleven en een gemeenschappelijke huishouding voeren, en waarbij beide partners bijdragen in de lasten van het samenleven.
Vermits een nieuwe feitelijke samenwoning geen automatische beëindigingsgrond van de onderhoudsuitkering uitmaakt, rust de bewijslast op de onderhoudsplichtige ex-echtgenoot die de beëindiging vordert.
Het bewijs van een samenleving met een andere persoon “als waren zij gehuwd”, kan worden geleverd met alle middelen rechtens, zoals bijvoorbeeld getuigenverklaringen, een samenlevingscontract, het bestaan van een gemeenschappelijk kind of de gezamenlijke verwerving van een onroerend goed als gezinswoning.
Het Hof van beroep past deze regel ook toe met betrekking tot de EOT (echtscheiding onderlinge toestemming). Hiertegenover stelt S. Brouwers dat er in een EOT, behoudens het overlijden van de uitkeringsgerechtigde, geen andere oorzaken zijn tot beëindiging van de uitkeringsplicht dan degene die conventioneel werden voorzien (S. Brouwers , RABG, 2018/13, 1218, stradabibliotheek). In deze bijdrage verdedigt de auteur de stelling dat een uitkering tot persoonlijk onderhoudsgeld na EOT een contractuele en geen alimentaire grondslag heeft, waarbij en waardoor er behoudens het overlijden van de uitkeringsgerechtigde er geen andere oorzaken tot beëindiging zijn dan deze die contractueel werden voorzien. Aldus meent de auteur dat er te dezen niet diende verwezen te worden naar artikel 301 §10 BW, maar enkel naar de contractuele bepalingen. Indien er al geïnterpreteerd moet worden, dienen de te interpreteren clausules aan artikel 1156 en 1162 BW.