Het algemeen rechtsbeginsel van de legaliteit in stafzaken, zoals vervat in artikel 7 EVRM, vereist dat een strafbepaling voldoende toegankelijk is en als dusdanig of in samenhang met andere bepalingen, op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging en de op te lopen straf omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is.
Het gegeven dat de rechter of het bestuur wanneer het een administratieve sanctie oplegt met een repressief karakter in de zin van artikel 6 EVRM, over een zekere beoordelingsbevoegdheid beschikt, is als dusdanig niet strijdig met dit vereiste van redelijke voorzienbaarheid.
Het komt aan de wetgever toe de grenzen en de bedragen van de straf vast te leggen waarbinnen de beoordelingsbevoegdheid van de rechter of van het bestuur moet worden uitgeoefend. Het legaliteitsbeginsel vereist dat de rechter of het bestuur een straf oplegt die bepaald is door de wet en die de wettelijke grenzen niet overschrijdt. Dit beginsel vereist niet bijkomend dat het bestuur, wanneer dit een administratieve sanctie oplegt met een repressief karakter in de zin van artikel 6 EVRM, voorafgaand een intern beleid of draaiboek kenbaar maakt waarin het zijn beoordelingsbevoegdheid binnen de wettelijke grenzen van de strafmaat nader concretiseert.
De rechter aan wie gevraagd wordt een administratieve sanctie te toetsen die een repressief karakter heeft in de zin van artikel 6 EVRM, moet de wettigheid van die sanctie onderzoeken en mag in het bijzonder nagaan of die sanctie verzoenbaar is met de dwingende eisen van internationale verdragen en van het interne recht, met inbegrip van de algemene rechtsbeginselen.
Dit toetsingsrecht moet in het bijzonder aan de rechter toelaten na te gaan of de straf niet onevenredig is met de inbreuk, zodat de rechter mag onderzoeken of het bestuur naar redelijkheid kon overgaan tot het opleggen van een administratieve geldboete van die omvang.
Noch het evenredigheidsbeginsel noch het redelijkheidsbeginsel vereisen dat het bestuur voorafgaand aan het opleggen van een administratieve sanctie met een repressief karakter in de zin van artikel 6 EVRM, een beleid of draaiboek kenbaar maakt waarin het zijn beoordelingsbevoegdheid binnen de wettelijke grenzen van de strafmaat nader concretiseert. Het volstaat dat het bestuur aan zijn formele en materiële motiveringsplicht voldoet door zijn beslissing uitdrukkelijk te steunen op afdoende juridische en feitelijke motieven en dat de rechter op basis van deze motieven de sanctie aan deze beginselen kan toetsen. Indien de wetgever een ruime marge vastlegt tussen de boven- en benedengrens van de strafmaat, waarbinnen het bestuur een grote beoordelingsbevoegdheid heeft, is de motiveringsverplichting van het bestuur omvangrijker.