Art. 325/7. § 1. Tenzij het kind bezit van staat heeft ten aanzien van degene die het heeft erkend, kan de erkenning van het meemoederschap worden betwist voor de familierechtbank door de man die het vaderschap opeist, de moeder, het kind, de vrouw die het kind erkend heeft en de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist.
De erkenner en zij die de voorafgaande, in artikel 329bis vereiste of bedoelde toestemmingen hebben gegeven, zijn echter alleen gerechtigd de erkenning te betwisten, indien zij bewijzen dat aan hun toestemming een gebrek kleefde.
De erkenning kan niet worden betwist door hen die partij zijn geweest bij de beslissing waarbij de erkenning is toegestaan overeenkomstig artikel 329bis, of bij de beslissing waarbij de krachtens dat artikel gevorderde vernietiging is afgewezen
De vordering van de moeder en de persoon die het kind erkend heeft, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking van het kind niet het gevolg kan zijn van de daad waarin de persoon die het kind erkend heeft overeenkomstig de wet 6 van juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd.
De vordering van de vrouw die het meemoederschap opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten en de verwekking het gevolg kan zijn van die daad [
3 , of binnen een jaar nadat zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat zij de meemoeder van het kind is
De vordering van de man die het vaderschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is , of binnen een jaar nadat hij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is.
De vordering van het kind moet worden ingesteld op zijn vroegst op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en uiterlijk op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt of binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de verwekking niet het gevolg kan zijn van de daad waarin de erkenner overeenkomstig de wet van 7 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd.
§ 2. Onverminderd het bepaalde in § 1, wordt de erkenning tenietgedaan, indien door alle wettelijke middelen is bewezen dat de betrokkene niet heeft toegestemd in de verwekking overeenkomstig de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten of de verwekking hiervan niet het gevolg kan zijn.
§ 3. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de persoon die beweert de biologische vader van het kind te zijn, is maar gegrond als diens vaderschap is komen vast te staan. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.
§ 4. De vordering tot betwisting die wordt ingesteld door de vrouw die het meemoederschap opeist, is maar gegrond als bewezen wordt dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd tot medisch begeleide voortplanting en de verwekking van het kind hiervan het gevolg kan zijn. De beslissing welke die vordering tot betwisting inwilligt, brengt van rechtswege de vaststelling van de afstammingsband van de verzoeker met zich. De familierechtbank gaat na of aan de voorwaarden van artikel 332quinquies, §§ 1, 1/1, 2 en 4, is voldaan. In ontkennend geval wordt de vordering afgewezen.
De vordering van de vader, de moeder of de persoon die het kind erkend heeft, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat de persoon die het kind erkend heeft, niet de vader of de moeder is; die van de persoon die
het vaderschap of moederschap] opeist moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is , of binnen een jaar nadat hij of zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is]
3; die van het kind moet op zijn vroegst worden ingesteld op de dag waarop het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en moet uiterlijk worden ingesteld op de dag waarop het de leeftijd van tweeëntwintig jaar heeft bereikt (of binnen een jaar na het ontdekken van het feit dat de persoon die het erkend heeft noch zijn vader, noch zijn moeder is). [
2 De vordering van de vrouw die het meemoederschap van het kind opeist, moet worden ingesteld binnen een jaar na de ontdekking van het feit dat zij overeenkomstig artikel 7 van de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo's en de gameten heeft toegestemd in de verwekking en de verwekking hiervan het gevolg kan zijn [
3 , of binnen een jaar nadat zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat zij de meemoeder van het kind is