Een landbouwer is op grond van art. 1384 BW aansprakelijk bij schade die de loonwerker oploopt doordat zijn machines beschadigd raken door een voorwerp (steen) in de akker.
Principieel komt het aan de rechtbank toe om de aangevoerde feiten juridisch te kwalificeren en de "juiste" rechtsregel toe te passen. Evenwel gaat die redenering niet op wanneer wordt aangevoerd dat schade wordt geleden ingevolge een gebrek van een zaak.
Indien de rechtbank in die hypothese de regels van de contractuele aansprakelijkheid zou toepassen, wordt door die toepassing immers ook geraakt aan de oorzaak van de eis. De oorzaak zou immers niet langer een gebrek van een zaak zijn, maar wel een contractuele wanprestatie.
Hoe dan ook is door de gedingpartijen tegenspraak gevoerd over de vraag of de contractuele, dan wel de extracontractuele aansprakelijkheid in het geding is.
- In verband met schade door vreemde voorwerpen op een akker aan machines van de loonwerker bestaat allesbehalve een eensluidende rechtspraak. Bovendien moet elk dossier concreet worden benaderd omdat de feitelijke achtergrond altijd verschillend is en omdat de rechtbank, gelet op het beschikkingsbeginsel en de procesautonomie van de gedingpartijen, gebonden is door de afbakening van het geding door die partijen.
- Landbouwer en loonwerker zijn contractueel verbonden door een aannemingsovereenkomst. Het is daarom relevant om na te gaan welke verbintenissen deze overeenkomst bevat.
Samenloop van contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid onderstelt immers het bestaan van een contractuele wanprestatie en van een buitencontractuele fout of een inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsnorm.
Wanneer de inbreuk enkel een buitencontractuele verplichting betreft, is er geen samenloop; evenmin wanneer de inbreuk zich beperkt tot een louter contractuele wanprestatie. Fouten die begaan worden naar aanleiding van de uitvoering van een contract, terwijl zij niet de uitvoering van een contractuele verbintenis betreffen, zijn buitencontractueel.
De contractuele aansprakelijkheid van een der gedingpartijen zal daarom te weerhouden zijn wanneer de feiten betrekking hebben op de uitvoering van een der verbintenissen van de aannemingsovereenkomst en niet enkel een tekortkoming uitmaken van een algemene zorgvuldigheidsverplichting en als de schade die eruit voortvloeit niet louter extracontractueel is.
Ook bij gebrek aan geschrift is er een mondelinge overeenkomst van aanneming. De vraag stelt zich naar de verbintenissen eigen aan deze overeenkomst en meer in het bijzonder naar het bestaan van de verbintenis om een veilig en bewerkbaar akkerland ter beschikking te stellen, dan wel de plicht om de veiligheid ervan en de afwezigheid van voorwerpen die een schaderisico inhouden, te controleren.
Overeenkomsten verbinden niet alleen tot wat uitdrukkelijk erin is bepaald maar ook tot alle gevolgen die de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, toekent (artikel 1135 B.W.). Het komt aan de feitenrechter toe de gemeenschappelijke bedoeling van de contractanten te bepalen en, indien nodig, te onderzoeken en soeverein vast te stellen welke de gevolgen zijn die de billijkheid of het gebruik aan die verbintenis, volgen haar aard, hechten.
Een beding is slechts als gebruikelijk te aanzien, en is derhalve slechts een deel van een welbepaalde overeenkomst, wanneer het in een bepaalde streek door allen als deel uitmakend van dat contract wordt aanzien en zulks behoudens afwijkend beding. De gewoonte of het gebruik moeten een gedragsregel betreffen welke algemeen en voortdurend binnen een bepaalde bevolkingsgroep wordt gevolgd, in de overtuiging dat daardoor een plicht in de onderlinge rechtsverhoudingen wordt nagekomen.
Bovendien zijn de partijen, in overeenstemming met artikel 1134 BW, ertoe gehouden een overeenkomst ter goeder trouw uit te voeren wat, onder meer, het bestaan van een informatieverplichting inhoudt.
Zeker bij ontstentenis van geschrift dient de vrederechter op zijn hoede te zijn om de gedingpartijen zogeheten contractuele verbintenissen op te leggen welke zij in werkelijkheid niet zijn overeengekomen.
Er kan, bij gebrek aan andersluidend beding niet worden weerhouden dat het tot het normale risico van het loonwerk behoort dat de rotoreg door een obstakel op de akker kon worden beschadigd en dat de loonwerker maar de nodige voorzieningen moest treffen om een schade te vermijden.
Een contractueel beding in die zin wordt niet vermoed, net zo min als een contractuele plicht tot vrijwaring door de landbouwer voor gebreken aan het veld waardoor een loonwerker schade zou oplopen.
Het is algemeen aanvaard dat de opdrachtgever het werk van de aannemer mogelijk moet maken, hetgeen, concreet vertaald naar de voorliggende zaak, impliceert dat de opdrachtgever de akker ter beschikking dient te stellen aan de loonwerker door deze er toegang tot te verschaffen.
Dit is een niet meer dan logische verbintenis omdat zonder toegang te krijgen tot de akker, de aannemer het hem opgedragen werk niet zou kunnen uitvoeren en dus de uitvoering van zijn verbintenis onmogelijk zou worden gemaakt.
De voormelde verbintenis om de uitvoering van het werk mogelijk te maken impliceert echter niet dat de opdrachtgever ook de contractuele verplichting heeft om een veld ter beschikking te stellen dat vrij is van enig gebrek, noch dat hij een voorafgaandelijke controleplicht heeft.
Toch mag niet zomaar worden besloten dat dergelijke controleplicht of de plicht om een "veilig" bouwland ter beschikking van een loonwerker te stellen, gevolgen zouden zijn die de billijkheid of het gebruik aan de verbintenis van de verweerder om het werk mogelijk te maken, volgen haar aard, hechten.
Van de landbouwer kan niet worden verwacht dat hij, alvorens het veld ter beschikking te stellen van de loonwerker, ieder mogelijk obstakel opspoort, ontdekt en verwijdert. De redelijkheid en de billijkheid verzetten zich tegen dergelijke controleplicht omdat vreemde voorwerpen op zoveel manieren op een akker kunnen terechtkomen en omdat het feitelijk een onmogelijke taak is voor een landbouwer om een - dikwijls uitgestrekt - stuk land te onderzoeken op hindernissen.
Het onmogelijke mag niet worden verlangd, noch van de ene, noch van de andere contractspartij. Dit zou anders zijn mocht de landbouwer weten of ontegenzeggelijk horen te weten dat zich een obstakel op het stuk land bevindt waardoor schade aan, bijvoorbeeld, machines kan worden veroorzaakt.
Gegeven de concrete omstandigheden en de door de gedingpartijen aangevoerde middelen, kan geen schending van een contractuele verbintenis in hoofde van de ene of de andere gedingpartij worden weerhouden. Omdat aan een van de cumulatieve toepassingsvoorwaarden ervan niet is voldaan, is er geen probleem van samenloop van contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid.
Aldus dient de buitencontractuele aansprakelijkheid onderzocht.
De exploiterende landbouwer is de juridische bewaarder van de akker waarop de loonbewerker werkt. Ook onroerende goederen zoals een akker, kunnen aanleiding geven tot de toepassing van artikel 1384, eerste lid BW.
De schade van de loonwerker staat vast wanneer deze schade heeft geleden doordat een voorwerp (i.c. stuk graniet) in diens landbouwmachine (i.c. motoreg) terechtkwam.
Een zaak is gebrekkig indien zij een abnormaal kenmerk vertoont waardoor zij in bepaalde omstandigheden schade kan veroorzaken. De vraag stelt zich concreet of de aanwezigheid van het stuk graniet in het veld een abnormale gesteldheid ervan impliceerde, waardoor het niet meer beantwoordde aan het bepaalde model waaraan het was te toetsen en waardoor het schade kon toebrengen aan derden.
Met het 'kenmerk' wordt net die eigenschap of dat element bedoeld waardoor een zaak zich onderscheidt van gelijke zaken. Met andere woorden wordt daarmee gedoeld op het gebrek zelf. Met het woord "kenmerk" wordt helemaal niet vereist dat - concreet in deze zaak - het stuk graniet deel zou moeten uitmaken van het veld en daardoor het kenmerkende, het karakteristieke van het bouwland zou raken. Een door een gebrek aangetaste zaak kan een samengesteld geheel zijn, zonder dat het afwijkende kenmerk een intrinsiek kenmerk van die zaak moet zijn. Concreet: het kenmerk of de eigenschap waardoor het veld niet meer beantwoordde aan het model waaraan het was te toetsen, was de aanwezigheid van een stuk graniet.
Een modaal veld is immers vrij van grote voorwerpen zoals een stuk graniet dat met de jaren boven komt) die ernstige schade kunnen toebrengen aan landbouwmachines. Een modaal veld moet bewerkbaar zijn omdat anders, simpelweg, geen vruchten kunnen worden geoogst. De bestaansreden van akkerland is de oogst van vruchten en gewassen.
Een hinderlijk voorwerp (stuk graniet i.c.) op een akker maakt deel uit van het te bewerken perceel landbouwgrond en bepaalde er de gesteldheid van. Dit voorwerp (i.c. stuk graniet) was immers in die mate groot dat het veld een abnormaal kenmerk vertoonde waardoor uiteraard schade kon worden veroorzaakt.
Een loonwerker hoeft zich geenszins te verwachten aan een dergelijk stuk steen in het veld, maar wel aan een normale werksituatie. Daar anders over oordelen zou erop neerkomen dat akkers niet meer kunnen bewerkt worden met landbouwmachines en dat dit een normale werksituatie zou zijn. Een abnormaal model wordt dan verheven tot een normaal model.
De oorzaak van het gebrek speelt geen enkele rol bij de toepassing van artikel 1384, eerste lid B.W. en het is van geen belang of de verweerder al of niet kennis had van het gebrek of er zelfs geen kennis kon van hebben. Zelfs de onoverwinnelijke onwetendheid betreffende het bestaan van een gebrek bevrijdt de verweerder niet. Het al dan niet verborgen karakter van een gebrek is ook al niet relevant, zodat de loutere bewering van de verweerder dat de eiser het stuk graniet maar moest voorzien ook om die reden niet wordt weerhouden.
Aldus dient de aansprakelijkheid van de landbouwer weerhouden op grond van artikel 1384, eerste lid B.W. omdat zijn akkerland door de aanwezigheid van een groot stuk graniet behept was met een gebrek.
Artikel 1384, eerste lid B.W. schept een vermoeden van aansprakelijkheid dat enkel kan weerlegd worden indien de bewaarder/eigenaar van de zaak bewijst dat de schade niet te wijten is aan een gebrek in de zaak maar veroorzaakt werd door toeval, overmacht, de daad van een derde of van de benadeelde. De al dan niet zichtbaarheid van het gebrek voor de benadeelde komt niet in aanmerking bij de beoordeling van de aansprakelijkheid krachtens artikel 1384, eerste lid B.W. en de weerlegging ervan, net zomin als de eventuele kennis die de benadeelde had kunnen hebben van de toestand.
Mocht het stuk graniet uit het veld van de verweerder niet in de rotoreg geraakt zijn, dan zou de concrete schade niet zijn voorgevallen. Een andere oorzaak van de schade aan de rotoreg is niet denkbaar, temeer de verweerder niet slaagt in de op hem rustende bewijslast van een toeval, vreemde oorzaak of overmacht.