Deze vordering is gesteund op art. 1792-2270 B.W., zijnde de tienjarige aansprakelijkheid van de aannemer. Artikel 1648 B.W. is niet van toepassing op deze vordering. Ten overvloede: De korte termijn, zoals bepaald in art. 1648 B.W., vangt aan op het ogenblik dat de koper de gebreken kon ontdekken.
De vraag of de vordering binnen korte termijn is ingesteld, wordt door de feitenrechter soeverein beoordeeld, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak, namelijk de aard van de verkochte zaak, de aard van het gebrek, de gebruiken, de hoedanigheid van de partijen en de door hem verrichte buitengerechtelijke en gerechtelijke handelingen (Cass., 23.3.1984, R.W., 1984-85, 127).
De overeenkomst tussen partijen valt onder toepassing van de Wet Breyne.
Art. 6, eerste lid van deze wet bepaalt dat de artikelen 1792 en 2270 B.W. ook van toepassing zijn op de verkoper. Art. 6, tweede lid voegt eraan toe dat de achtereenvolgende kopers zich eveneens op voormelde vrijwaring kunnen beroepen.
Artikel 1792 B.W. bepaalt dat, indien een gebouw tegen vaste prijs is opgericht, geheel of gedeeltelijk teniet gaat door een gebrek in de bouw, zelfs door de ongeschiktheid van de grond, de architect en de aannemer daarvoor gedurende 10 jaren aansprakelijk zijn. Artikel 2270 B.W. bepaalt dat de architecten en aannemers na verloop van 10 jaren ontslagen zijn van hun aansprakelijkheid met betrekking tot de grote werken, die zij hebben uitgevoerd of geleid.
Er is geen betwisting over dat het gebrek onder toepassing van de tienjarige aansprakelijkheid valt.
Voormelde artikelen vereisen niet dat de stabiliteit van het gebouw in het gedrang komt. Het volstaat dat de stevigheid van het gebouw of een belangrijk onderdeel ervan in gevaar wordt gebracht door een gebrek in de bouw. Een instorting is niet vereist (Baert, G., "Aanneming van werk", A.P.R., 2001, p. 484; Burssens, F., "Aannemingsrecht in hoofdlijnen", 2001, nr. 280; Colle, Ph., "Algemeen overzicht van de beginselen inzake aansprakelijkheid van de bouwheer, architect, aannemer, ingenieur en/of studiebureau", De Verz., Dossier nr. 6, 2000, p. 14, nr. 16).
Met betrekking tot de oorzaak van de schade, zijn de partijen het alleszins eens over de analyse van ir. Declercq, nl. het gebrek is gelegen in de zwakte van de vloerplaat tussen gelijkvloers en eerste verdieping.
Deze zwakte is een gevolg van een onjuiste berekening van de vloerplaat door ir. VG.
Deze zwakte heeft tot gevolg gehad dat de vloerplaat veel meer doorboog dan aanvaardbaar was, met als gevolg dat de binnenmuren boven de woonplaats en de garage scheuren vertoonden. De zwaarste scheuren bevinden zich aan de onderzijde van de muur. De breedte van sommige scheuren zijn zeer aanzienlijk (10 mm, 17 mm, 30 mm). Uit het P.V. van vaststelling van 6.8.1997 blijkt dat deze scheuren voornamelijk horizontaal verlopen zodat de muren op bepaalde plaatsen zelfs niet meer op de vloerplaat steunden.
De ontoelaatbare doorbuiging met de aanzienlijke scheuren in een aantal binnenmuren tot gevolg, houdt een aantasting van de "stevigheid" in. Overeenkomstig het Van Dale woordenboek, betreft de stevigheid de mogelijkheid weerstand te bieden aan druk of trek, het hechtig samenhangend zijn, het moeilijk verwrikbaar zijn. Welnu, aan deze kenmerken van stevigheid is niet meer voldaan wanneer een vloerplaat aanzienlijk doorbuigt, met als gevolg dat de binnenmuren op bepaalde plaatsen geen steun meer vinden op de vloerplaat (vgl. Gent, 2.3.1995, T. Aann., 1999, 77).