De titel van erfdienstbaarheid moet volgens de normale interpretatieregels worden geïnterpreteerd
Daarnaast is er, zelfs wanneer binnen de titel wordt opgetreden, een verbod tot verzwaring van de last wegend op het lijdend erf. Dat wil zeggen dat de erfdienstbaarheid slechts mag worden gebruikt voor de behoeften waarvoor ze was gevestigd. Deze beperking geldt voor alle erfdienstbaarheden, ook de niet-conventionele. Ze is vooral van toepassing op erfdienstbaarheden die in algemene bewoordingen zijn geformuleerd. Deze beperking is vager en verleent dus geen ab initio-zekerheid.
Indien de vestigingstitel in algemene bewoordingen is gesteld, zoals hier het geval is, kan de erfdienstbaarheid worden uitgeoefend voor alle behoeften van het heersend perceel, in de mate dat dit niet tot een onredelijke of gevoelige verzwaring van de erfdienstbaarheid aanleiding geeft. Het criterium is dat het huidige gebruik van de erfdienstbaarheid, rekening houdend met maatschappelijke en technologische evoluties, binnen de wijze van belasting moet vallen die de partijen op het ogenblik van vestiging hebben beoogd. Enkel een gevoelige verzwaring van de toestand van het dienstbare erf kan geweerd worden.
Bovendien sluit het verzwaringsverbod een modernisering van de uitoefeningswijze van een erfdienstbaarheid niet uit. Mede in het licht van het in de regel eeuwigdurende karakter van erfdienstbaarheden moet worden verhinderd dat erfdienstbaarheden een te star karakter krijgen. Dan kan een evolutieve interpretatie noodzakelijk zijn. Er moet met andere woorden een hypothetische reconstructie worden gemaakt van de last die de erfdienstbaarheid zonder verzwaring in zijn actuele betekenis zou hebben gehad. Er moet dus telkens nagegaan worden of de partijen op het ogenblik van de vestiging van de erfdienstbaarheid, een welbepaalde wijziging hebben voorzien of kunnen voorzien
De bewoordingen van de artt. 637 en 686 BW mogen niet in hun letterlijke betekenis worden begrepen. De erfdienstbaarheid komt altijd aan personen ten goede. Er is sprake van een zakelijke erfdienstbaarheid en niet van een persoonlijk recht zodra de dienstbaarheid in rechtstreeks en onmiddellijk verband staat met het gebruik en de exploitatie van een erf, ook al zou ze geen ander gevolg hebben dan het gebruik en de exploitatie ervan te vergemakkelijken. Door dat grotere gebruiksgemak geeft de dienstbaarheid een meerwaarde aan het erf en wordt ze dus in het voordeel van dat erf gevestigd in de zin van de hierboven aangehaalde wetsbepalingen.
Het huidige NBW stelt in art. 3.128 :
Art. 3.128. Verlies van nut
Op verzoek van de eigenaar van het lijdend erf kan de rechter de afschaffing van een erfdienstbaarheid bevelen wanneer deze ieder nut, zelfs voor de toekomst, voor het heersend erf heeft verloren.
Een substantiële verruiming van de tenietgaansmogelijkheden van de erfdienstbaarheden wordt in de toekomst verwacht bij de totstandkoming van het het nieuwe verbintenissenrecht. In de oorspronkelijke (niet weerhouden versie) bevatte art. 3.128 BW bevatte in het wetsvoorstel een tweede lid met verwijzing naar een in Boek 5 in te voegen bepaling over imprevisie: «[De rechter] kan ook, op verzoek van de eigenaar van één van de onroerende goederen, de wijziging of afschaffing van een erfdienstbaarheid bevelen ten gevolge van gewijzigde omstandigheden bepaald in artikel 5.77.»