Toelatingsexamen arts – Validiteit examenvraag
De examencommissie voor het toelatingsexamen art heeft een ruime autonomie bij het opstellen van het examen, gelet op haar specifieke deskundigheid ter zake. Het is aan de deelnemer om het tegenbewijs te leveren ten aanzien van dit vermoeden van deskundigheid. Als een deelnemer de validiteit van bepaalde vragen betwist, dient dit te gebeuren aan de hand van concreet onderbouwde argumenten en elementen, die van die aard zijn de deugdelijkheid van de vragen te ontkrachten.
Kandidaten bereiden zich best goed voor op het examen niet alleen op het louter intellectueel gedeelte maar ook op het onderdeel “generieke competenties”. Ter illustratie geven we hier een uitspraak weer van de interne beroepsinstantie van het toelatingsexamen arts.
"Artikel II.187, § 5 van de Codex Hoger Onderwijs bepaalt met betrekking tot het onderdeel Generieke Competenties, waarvan het CLEAR-onderdeel deel uitmaakt, dat deze “de generieke competenties die aansluiten bij themata uit respectievelijk de beroepspraktijk van artsen en de beroepspraktijk van tandartsen” toetsen. Conform artikel II.187, § 1 en § 2 heeft het toelatingsexamen tot doel om de bekwaamheid te testen van de studenten om een geneeskundige resp. tandheelkundige opleiding met succes af te ronden.
Het CLEAR-onderdeel toetst in het bijzonder of de deelnemer over de nodige communicatieve startcompetenties beschikt om later in de opleiding het verwachte niveau van arts-patiënt communicatie te verwerven.
De validiteit van het toelatingsexamen moet beoordeeld worden vanuit zijn finaliteit, met name het toetsen van de bekwaamheid om de opleiding geneeskunde met succes te doorlopen.
Blijkt dat 90 % van wie aan de opleiding geneeskunde start, ook het masterdiploma geneeskunde behaalt.
Wetenschappelijk onderzoek zou specifiek aangetoond hebben dat de communicatieproef in het toelatingsexamen een bijkomende predictieve validiteit heeft.
CLEAR (15 vragen) vormt samen met VAARDIG (25 vragen) het onderdeel Generieke Competenties.
Met 40 vragen die peilen naar communicatieve competenties, redeneervermogen, analytisch en synthetisch denken vormt GC een robuust onderdeel dat verschillende algemene dimensies aftoetst conform de decretale bepaling.
Er weze ook vermeld dat de slaagvoorwaarde voor het toelatingsexamen op het niveau van het ganse onderdeel Generieke Competenties ligt. Deelnemers dienen hiervoor minstens de helft van de punten te behalen. In de praktijk wil dit ook zeggen dat een mindere score in CLEAR gecompenseerd kan worden door een betere score in VAARDIG.
de CLEAR-toets een specifieke format volgt.
Het gaat over het goed kunnen inschatten (in de antwoordmogelijkheden) van situaties in het licht van bepaalde vooropgestelde waarden of doelen die in de stam van de vraag aan bod komen. Zo wordt voor elke vraag specifiek aangegeven binnen welke contouren het antwoord moet passen, bv ‘meest constructief’, ‘meest oplossingsgericht, ‘best passen binnen…’, ‘het meest kans op…’ enz. Met een CLEAR-vraag wordt dus gepeild naar het meest plausibele antwoord of het antwoord dat het gewenste resultaat het best benadert.
Voor elke vraag worden vier antwoordmogelijkheden opgelijst. Voor elke vraag is er slechts één antwoordmogelijkheid die het best aansluit bij deze contouren. Dit is het juiste antwoord. Dat sluit dus niet uit, eensdeels, dat naast de vier antwoordmogelijkheden nog andere reacties denkbaar zijn die nog beter inspelen op de gegeven casus of, anderdeels, dat andere antwoordmogelijkheden enigszins of deels kunnen aansluiten bij de contouren van de vraag, maar zij doen dit niet ‘het best’ of ‘het meest’ en zijn daarom fout. De deelnemer moet nu eenmaal kiezen tussen de vier voorgestelde mogelijkheden – geen andere – en daartussen het “beste” antwoord kiezen : dat is, in de definities van het examen, het enige “juiste” antwoord. Ook is het zo dat sommige van de foute antwoordmogelijkheden – in een weliswaar andere context dan de vraag – toch plausibel kunnen zijn, maar dat verleent hun nog niet de status van “het juiste antwoord” in de context van de vraagstelling.
Ook het Werkings- en examenreglement toelatingsexamens arts, tandarts en dierenarts 2024 geeft duidelijk aan dat er bij CLEAR slechts één juist antwoord is. Artikel 52 WER bepaalt met name (eigen nadruk): “CLEAR CLEAR staat voor Conflicthantering, Luistervaardigheid, Empathie, Aandacht, Reflectie en Respect.
Als woord combineert CLEAR de C van communicatie met een belangrijk kenmerk van goede communicatie, met name helderheid. Het toetst de (inter)persoonlijke vaardigheden die voor een arts, tandarts of dierenarts van belang zijn.
Deze aspecten komen aan bod:
- Persoonlijke aandacht geven aan de ander en respectvol met elkaar omgaan.
- Zich inleven in de situatie en in de belevingswereld van de ander.
- Constructief communiceren binnen een (familiaal) relatienetwerk, met aandacht voor loyauteit en waardigheid van alle betrokkenen.
- Een constructieve houding aannemen in conflictsituaties en situaties met hevige emoties of uitzichtloosheid.
- De gevolgen van het eigen gedrag inschatten in een relationele situatie met kwetsbare personen.
- Een onderscheid maken tussen objectieve feiten, interpretaties ervan en subjectieve beleving.
De deelnemers krijgen 15 examenvragen. Sommige examenvragen vertrekken van een situatie waarmee een adolescent in aanraking kan komen, bijvoorbeeld in familie- of vriendenkring, in schoolverband, tijdens een stage of studentenjob of in een jeugdbeweging of sportclub.
Voor elke casus duiden de deelnemers de reactie of houding aan die het meest gepast is om een bepaalde uitkomst te bereiken.
In andere examenvragen geven de deelnemers aan welke uitspraak of boodschap het best beantwoordt aan de relationele stijl of gespreksstijl die in de opgave vermeld staat. Telkens is er slechts één juist antwoord, met name het antwoord dat het meest voldoet aan de vraagstelling.”
Een laatste algemene opmerking betreft de vermeende willekeur van de CLEAR-toets. Het is er de examencommissie niet om te doen om vast te stellen hoe de deelnemer in zijn of haar dagelijkse leven zelf op een bepaalde situatie reageert. Wel peilt de CLEAR-toets naar het intrinsiek basaal vermogen van de deelnemer om specifieke situaties te kunnen analyseren en te oordelen in welke mate de gepresenteerde antwoordmogelijkheden aansluiten bij de onderliggende principes van heldere, empathische en oplossingsgerichte communicatie.
Deze principes zijn vervat in het acroniem van CLEAR. Zij staan op de website van het toelatingsexamen vermeld en worden ook in de informatiebrochure beschreven zodat deelnemers zich hiermee vooraf kunnen vertrouwd maken. Of een antwoord juist of fout is, heeft dus een objectieve grondslag, met name of het al dan niet het meest conform is aan de CLEAR-principes. De onderliggende basis voor deze principes zijn wetenschappelijke kaders die onder meer in klassieke handboeken over communicatie aan bod komen.
De experten die de CLEAR-toets opstellen, zijn vanuit hun professionele activiteiten vertrouwd met deze wetenschappelijke kaders. Dit alles maakt dat de CLEAR-toets wetenschappelijk onderbouwd en objectiveerbaar is.
Een examenvraag kan enkel geneutraliseerd worden wanneer ze niet-valide is, d.w.z. dat er geen juist antwoord kan aangeduid worden.
Uit het proces-verbaal van 9 juli 2024 blijkt dat er voor CLEAR afwijkende antwoordpatronen in de itemresponsanalyse voor vragen 8 en 12 werden gevonden en dat er door de deelnemers opmerkingen werden geformuleerd met betrekking tot de vragen 6, 13 en 14.
Na controle oordeelde de examencommissie dat elk van deze vragen eenduidig en inhoudelijk correct zijn opgesteld en slechts één juist antwoord hebben.
(...) Met deze overwegingen als achtergrond gaat de beroepsinstantie dieper in op de inhoudelijke argumenten bij de vragen die u betwist. Voor elke betwiste vraag wordt uiteengezet waarom het door de examencommissie aangeduide juiste antwoord inderdaad het best beantwoordt aan de vraagstelling en waarom de andere antwoordmogelijkheden inclusief het door u gekozen antwoord fout zijn.
De beroepsinstantie komt na onderzoek van de betwiste vragen tot de hiernavolgende conclusie.
Toelichting bij de verantwoording van de antwoorden van CLEAR: eerst volgt de vraag met de antwoordmogelijkheden genummerd 1 t.e.m. 4. Het juiste antwoord staat telkens in vet. De volgorde van de antwoordmogelijkheden stemt niet noodzakelijk overeen met de volgorde die de deelnemer tijdens het examen zag, aangezien de antwoordmogelijkheden voor elke deelnemer in een willekeurige volgorde worden aangeboden. Vervolgens volgt een korte duiding van de vraag waarna voor elke antwoordmogelijkheid een toelichting (genummerd 1 t.e.m. 4 verwijzend naar de volgorde van de antwoordmogelijkheden) volgt waarom dit antwoord juist of fout is.
Vraag 8 CLEAR: In de cafetaria van je school zie je twee personen die ruzie hebben. Julie, een klasgenote, was wat te uitbundig geweest en botste hierdoor tegen het dienblad van Charles waardoor zijn drankje omviel op zijn broek. Charles is boos en schreeuwt tegen Julie, die duidelijk geschrokken reageert.
Welke van de onderstaande interventies is de meest effectieve om dit conflict te de-escaleren?
1. Je gaat tussen Charles en Julie in staan en zegt tegen Charles: “Julie heeft dit niet zo bedoeld. Er is geen reden om je zo kwaad te maken.”
2. Je gaat tussen Julie en Charles in staan en zegt tegen beiden: “Dit was een gewoon ongeluk. Laat ons alles opruimen.”
3. Je neemt Julie bij de arm en zegt tegen Charles: “Zie je niet dat je haar bang maakt. Het is niet dat ze dit met opzet deed.”
4. Je neemt Charles bij de arm en zegt tegen hem: “Ik merk dat je boos bent omdat Julie je drankje heeft omgegooid. Zullen we samen even naar de wc gaan om dit proberen proper te maken?” Deze vraag peilt naar het vermogen tot conflicthantering in professionele context.
1. Dit antwoord houdt geen rekening met de gevoelens van Charles of de oorzaak van zijn reactie en het houdt eerder een beschuldiging en verwijt ten aanzien van Charles in. Dit komt overeen met een niet-partijdige interventie en heeft zo minder kans om het conflict tussen Charles en Julie te reduceren.
2. Deze interventie minimaliseert de beleving van de situatie door Charles en Julie. Beiden voelen zich tekort gedaan (Charles is boos, Julie geschrokken), maar er wordt niet op ingegaan. De situatie wordt afgedaan als een ‘gewoon ongeluk’, terwijl het in de beleving van de Charles duidelijk meer is dan een ongelukje. De niet-erkenning hiervan vermindert de kans om het conflict tussen Charles en Julie te reduceren.
3. Idem als 1.
4. Deze interventie benoemt de emotie bij Charles en de-escaleert de situatie door de aandacht van Charles af te leiden van Julie. Het ontmijnt de situatie door de persoon die boos is, aan te spreken en af te leiden. Het zorgt ervoor dat de situatie niet verder ontspoort.
Uit de itemanalyse van deze vraag blijkt ook niet dat er een genderbias zou zijn. Er wordt geopperd dat vrouwen niet voor het juiste antwoord zouden kiezen omdat er in dit antwoord sprake is van ‘samen even naar de wc om dit proberen proper te maken’. De antwoordpatronen voor deze vraag in functie van man/vrouw zijn (N = 4811; alle mannelijke of vrouwelijke deelnemers).
Tabel
Deze cijfers staven niet de stelling dat vrouwen zouden afgeschrikt zijn door de vermelding van samen naar de wc gaan in het juiste antwoord (4). Het vermoeden van genderbias ten nadele van vrouwen kan dus niet hard gemaakt worden.
Ook de vermelding van lichamelijk contact in het juiste antwoord (‘Je neemt Charles bij de arm’) is geen argument tegen dit antwoord. Een kort lichamelijk contact zorgt voor verbondenheid en houdt een aanmoediging in om in te gaan op de daaropvolgende vraag (‘Zullen we samen even...?’). Dit staat gekend als een ‘appropriate touch’ wat wordt gezien als een interrelationele handeling om spanning te verlagen en de-escalatie te bekomen.
Van de vermelde antwoordmogelijkheden bevat antwoord 4 de meeste elementen die duidelijk de-escalerend werken. De vermeende struikelblokken in antwoord 4 kunnen bij nadere beschouwing ontzenuwd worden. Ref: Conflicthantering volgens het VIEWS-model.
De beroepsinstantie besluit dat deze vraag eenduidig en inhoudelijk correct is opgesteld en slechts één juist antwoord heeft.
Het karakter van Charles noch de aard van de relatie tussen Charles en de referentiepersoon is een vereist gegeven om het vraagstuk op te lossen. Het komt de deelnemers niet toe om allerhande bijkomende veronderstellingen te maken bij het beantwoorden van de vraag. Er wordt immers geenszins vereist dat het gekozen antwoord ook effectief op sluitende wijze tot kalmering leidt. De vraagstelling beperkt zich tot de handelswijze uit de vier opgegeven antwoorden, waaruit de deelnemers moeten kiezen en deze moeten aanduiden die het méést effectief is (m.a.w.het méést kans op kalmeren). Ook al dan niet ‘minder inlevend’ is geen criterium in de vraagstelling.
Dat sluit dus niet uit, eensdeels, dat naast de vier antwoordmogelijkheden nog andere reacties denkbaar zijn die nog beter inspelen op de gegeven casus of, anderdeels, dat andere antwoordmogelijkheden enigszins of deels kunnen aansluiten bij de contouren van de vraag, maar zij doen dit niet ‘het meest effectief’ en zijn daarom fout.
De opmerking “Ook roept het voorstel om samen even naar de W.C. te gaan veel vragen op.” geeft niet volledig het antwoord van de keuzemogelijkheid weer. Het volledige antwoord luidt : “Je neemt Charles bij de arm en zegt tegen hem : “Ik merk dat je boos bent omdat Julie je drankje heeft omgegooid. Zullen we samen even naar de wc gaan om dit proberen proper te maken?” Voor het beantwoorden van de vraag zijn gender- en culturele factoren irrelevant. Deze zijn niet in de vraagstelling verwerkt en hebben ook geen impact op het ‘meest effectieve’ antwoord, los van gender- en culturele factoren."