De internationaal privaatrechtelijke regeling met betrekking tot de bevoegdheid in verzekeringsaangelegenheden is terug te vinden in de Verordening nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie waarbij het EEX-Verdrag van 27 december 1968 werd vervangen. Deze verordening heeft een rechtstreekse werking in de lidstaten, behalve in Denemarken (Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB L 12/1 van 16 januari 2001).
De Verordening nr. 44/2001 beoogt onder meer inzake verzekeringsovereenkomsten de zwakke partij te beschermen door bevoegdheidsregels in te voeren die gunstiger zijn dan de algemene (overweging 13 van de Verordening nr. 44/2001).
Zo bepaalt artikel 9 van de Verordening onder meer dat de verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van de eiser in een andere lidstaat, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft.
Overeenkomstig artikel 11, lid 2 van de Verordening is artikel 9 ook van toepassing op de vordering die door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt gesteld, indien de rechtstreekse vordering mogelijk is.
De benadeelde kan overeenkomstig artikel 11, lid 2 en artikel 9, lid 1, b) van de Verordening een rechtsvordering kan instellen tegen de WAM-verzekeraar in de lidstaat waar hij zijn verblijfplaats heeft.
De Vijfde Richtlijn erkent dus uitdrukkelijk de mogelijkheid voor de benadeelde om in eigen land een vordering in rechte te stellen tegen de buitenlandse verzekeraar.
De bevoegdheid van de Belgische rechter heeft evenwel niet tot gevolg dat het Belgische recht van toepassing is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid en de schade voortvloeiend uit het verkeersongeval.
Deze Verordening is ook van toepassing op verkeersongevallen maar de toepassing van het Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971 blijft onverminderd van toepassing voor de lidstaten die reeds verdragsluitende partij zijn bij deze internationale overeenkomst (artikel 28.1 Verordening nr. 864/2007).
Aangezien België (anders dan bijvoorbeeld Duitsland) partij is bij het Verdrag van Den Haag wordt het toepasselijke recht bepaald door dit Verdrag dat werd omgezet in de Belgische wetgeving door de wet van 10 februari 1975 (BS 7 mei 1975) en geldt voor elk verkeersongeval, waar het ook plaatsvond, vanaf 3 juni 1975.
Het Verdrag van Den Haag bepaalt de wet die van toepassing is op de burgerrechtelijke, niet-contractuele aansprakelijkheid voor ongevallen in het wegverkeer en wel ongeacht voor welke rechter vorderingen ter zake dienen te worden gebracht (artikel 1 Verdrag).
De basisregel van het Verdrag, neergelegd in artikel 3, bepaalt dat inzake ongevallen in het wegverkeer de van toepassing zijnde wet de interne wet is van de Staat op welks grondgebied het ongeval heeft plaatsgevonden (lex loci delicti commissi).
Aangezien in voorliggend geval het ongeval (tussen 2 voertuigen, waarbij minstens 1 voertuig in Frankrijk is ingeschreven) zich in Frankrijk heeft voorgedaan, is het Franse recht van toepassing.
Het Verdrag geeft het toepassingsgebied van het toepasselijke recht zeer ruim aan.
Zo moet het Franse recht onder meer worden toegepast m.b.t. de voorwaarden en de omvang van de aansprakelijkheid, de verdeling van de aansprakelijkheid, de vergoedbare schade, de omvang van de vergoeding, de vergoedingsgerechtigden en de verjaring.