De korte termijn van artikel 1648 oud BW is niet van toepassing op verborgen gebreken in aanneming.
Het ogenblik vanaf wanneer de redelijke termijn voor de beoordeling van de proceduretermijn in aanneming loopt binnen dewelke de opdrachtgever zijn vordering tegen de aannemer wegens licht verborgen gebreken die de stevigheid van de werken niet in het gedrang brengen, kan niet eerder aanvangen dan op het ogenblik dat de opdrachtgever kennis heeft of heeft kunnen hebben van die gebreken.
De rechter oordeelt in feite en derhalve op onaantastbare wijze op welk ogenblik dat opdrachtgever kennis heeft of heeft kunnen kennis hebben van de gebreken
Wanneer de gebreken terloops het deskundigenonderzoek zijn gebleken, kunnen de partijen moeilijk stellen dat deze laattijdig zijn meegedeeld.
De termijn van art. 1678 oud BW is geen ontvankelijkheidsvoorwaarde is. Hiervoor is er geen wettelijke basis. Nergens in de wet wordt bepaald dat de vorderingen tegen aannemers of bouwpromotoren op straffe van onontvankelijkheid moeten ingesteld worden binnen een redelijke termijn na de ontdekking van het gebrek.
De “proceduretermijn” waarnaar in bepaalde rechtspraak en rechtsleer wordt verwezen, bestaat niet. Het is mogelijk dat de bouwheer na de ontdekking van het gebrek een houding heeft aangenomen die onverzoenbaar is met zijn recht om de aannemer aan te spreken voor het gebrek, en waaruit de aanvaarding van het gebrek blijkt, zoals bv. langdurig stilzitten of het laten uitvoeren van herstellingen door een derde aannemer. Indien uit dergelijke houding van de bouwheer de aanvaarding van het gebrek wordt afgeleid, komt dit neer op een afstand van recht. De afstand van recht belangt de grond van de zaak aan, en niet de ontvankelijkheid ervan.
Een beding in de algemene voorwaarden dat elke betwisting 5 dagen na factuurdatum dient gevoerd te worden, holt de aansprakelijkheid voor verborgen gebreken uit vermits de kennis van het gebrek niet opduikt binnen de 5 dagen na de factuurdatum, doch later.