Een conventionele (vrijwillige) onverdeeldheid is niet onderworpen aan de voorschriften van het toenmalige artikel 815 oud BW, dat voorbehouden is/was voor toevallige onverdeeldheden.
Bij vrijwillig aangegane onverdeeldheden kan de verdeling in beginsel enkel worden gevraagd indien de overeenkomst, die de onverdeeldheid organiseert, dit voorziet.
Wanneer partijen, niet onderling tot een verdeling kunnen komen, dreigen zij echter “gevangen” te zijn door hun eigen overeenkomst, omdat zij de vordering tot verdeling krachtens artikel 815 oud BW niet kunnen instellen tegen elkaar.
In dat verband komt echter het algemene beginsel op de voorgrond dat partijen niet eeuwigdurend met elkaar kunnen contracteren en dat bijgevolg een overeenkomst van onbepaalde duur, zoals in casu voorhanden is, steeds kan worden opgezegd, voor zover en mits er een redelijke opzegtermijn wordt gegeven.
Dit algemeen rechtsbeginsel is van openbare orde.
Dat een EOT-akte niet voorziet in een conventionele toepassing van artikel 815 oud BW is bijgevolg zonder relevantie.
Omstandigheden waarin artikel 3.77 BW nog niet van toepassing zou zijn, zijn evenzeer zonder relevantie.
De rechtspraak aanvaard inmiddels dat artikel 815, eerste lid oud BW bedoeld is/was voor onverdeeldheden waarvoor de deelgenoten niet vrijwillig hebben gekozen, zijnde de zgn. toevallige onverdeeldheden.
Een overeenkomst van onbepaalde duur kan steeds worden opgezegd, mits er een redelijke opzegtermijn wordt gegeven. Deze “opzeg” is niet aan wettelijke vormen gebonden. Hij is zelfs vatbaar voor uitoefening door een lasthebber, nu deze “opzeg” geen intuïtu personae of persoonsgebonden rechtshandeling betreft. Zelfs de dagvaarding voor de eerste rechter zou als opzeg kunnen worden aangemerkt.
Let wel Nieuwe regeling in het nieuw Burgerlijk wetboek:
Vrijwillige mede-eigendom
Het oude BW voorzag geen wettelijke regeling voor de vrijwillige mede-eigendom. Het nieuw burgerlijk wetboek verhelpt aan deze lacune.
De modaliteiten van de mede-eigendom die vrijwillig is ontstaan, evenals de rechten en plichten van partijen bij vrijwillige mede-eigendom worden contractueel geregeld, met dien verstande dat voor zover er niets anders is bepaald de bepalingen gelden van de toevallig mede-eigendom, met uitzondering van de wettelijke regeling inzake de beëindiging (art. 3.76 BW).
De beëindiging van de vrijwillige mede-eigendom wordt thans geregeld door artikel 3.77 NBW. In dit artikel wordt vooreerst zeer duidelijk gesteld dat de regels met betrekking tot de beëindiging van de toevallige mede-eigendom (et oude 815 BW) niet van toepassing zijn op de vrijwillige mede-eigendom.
Ten aanzien van vrijwillige mede-eigendom gelden volgende regels inzake beëindiging (art. 3.77 NBW):
Een vrijwillige mede-eigendom voor bepaalde duur is slechts aan derden tegenwerpelijk voor haar resterende duurtijd en ten hoogste voor vijf jaar. Bij onroerende goederen geldt dit slechts na overschrijving van het contract in de registers van het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie.
Indien de vrijwillige mede-eigendom echter voor onbepaalde duur is tot stand gekomen, kan elke mede-eigenaar het contract, niettegenstaande andersluidend beding, opzeggen met inachtneming van een redelijke opzeggingstermijn.
Een schuldeiser van de deelgenoten kan in rechte vorderen dat de vrijwillige mede-eigendom van onbepaalde duur wordt opgezegd onder dezelfde modaliteiten.
Bij gebreke van akkoord tussen de mede-eigenaars bepaalt de rechter de duur van de opzeggingstermijn. Hij houdt daarbij met name rekening met de door de partijen reeds gemaakte kosten, het voortbestaan van de doorslaggevende beweegreden die partijen ertoe heeft aangezet om de vrijwillige mede-eigendom tot stand te brengen en het nadeel dat uit de beëindiging voor de andere deelgenoot voortvloeit. De opzeggingstermijn kan niet langer zijn dan vijf jaar.
Deze regeling is ook van toepassing op goederen die in tontine of aanwas zijn.