De overdracht van een schuldvordering ontstaat door een overeenkomst waarbij een schuldeiser zijn persoonlijke rechten die hij tegen een schuldenaar heeft, overdraagt aan een derde. Na de uitvoering ervan wordt de overnemer op zijn beurt schuldeiser ten overstaan van de schuldenaar.
In de regel is elke schuldvordering vatbaar voor overdracht, behalve wanneer ze onoverdraagbaar is ten gevolge van (1) de wet, (2) de aard zelf van de schuldvordering of (3) een contractuele clausule.
Vorderingen die intuitu personae met betrekking tot de persoon van de schuldeiser zijn aangegaan, zijn uiteraard vanuit hun aard onoverdraagbaar.
De Passagiersverordening, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie, strekt er daarentegen toe onmiddellijke en «gestandaardiseerde compensatie» voor schade te bieden, dit door verschillende soorten maatregelen die in de regelingen betreffende de instapweigering, de annulering of de langdurige vertraging van vluchten aan bod komen.
De forfaitaire bedragen beogen aldus enkel de schade te vergoeden die voor alle betrokken passagiers nagenoeg gelijk is, dit is de zogeheten «identieke schade». De Passagiersverordening bevat evenwel geen regeling voor vergoeding van de «individuele schade» van de betrokken passagiers die inherent is aan de reden van hun verplaatsing, waarvan de vergoeding noodzakelijkerwijs van geval tot geval moet worden beoordeeld naargelang van de omvang van de veroorzaakte schade en derhalve slechts achteraf en op individuele basis kan worden vergoed.
Het recht op schadevergoeding onder de Passagiersverordening ontstaat weliswaar door de individuele situatie van bepaalde passagiers die het slachtoffer worden van een langdurige vertraging of annulering, maar dit impliceert niet dat de schade ook op individuele basis wordt vergoed, en al evenmin dat zij hun vordering tot compensatie niet zouden kunnen overdragen.
Trouwens, de omstandigheid dat schade individueel of persoonlijk is, staat de overdraagbaarheid van de schuldvordering als dusdanig niet in de weg, nu de schuldvordering kan worden uitgeoefend door diegene aan wie de vordering is gecedeerd. Een dergelijke overdracht is immers een vrijwillige rechtshandeling van de benadeelde passagier, waartoe deze laatste het initiatief neemt. De overnemer, oefent bijgevolg het vorderingsrecht maar uit na voorafgaandelijk akkoord van de benadeelde passagier.
Dit geldt overigens zowel voor vorderingen met een overwegend moreel belang als voor vorderingen van materiële aard (ibid.).
De tweede overweging in de preambule van de Passagiersverordening vermeldt dat de instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten voor passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak met zich meebrengen. In zijn arrest van 19 november 2009 oordeelde het Hof van Justitie dat het tijdverlies een in de Passagiersverordening bedoeld ongemak vormt, dat ongedaan kan worden gemaakt door compensatie van de betrokken passagiers op grond van de Passagiersverordening.
De vraag of één en ander een vergoeding uitmaakt voor opgelopen morele schade mist relevantie.
Er bestaat een fundamenteel verschil tussen de morele schade aan de ene kant en de vordering tot compensatie waartoe die schade recht geeft aan de andere kant: de morele schade heeft een extra-patrimoniaal karakter, maar de aanspraak op compensatie van die schade maakt deel uit van het patrimonium van de benadeelde passagier, dat overdraagbaar is. Anders gezegd: zelfs in de mate er extra-patrimoniale rechten aan de aanspraak op compensatie ten grondslag zouden liggen, dan nog mogen deze extra-patrimoniale rechten niet worden verward met het recht op compensatie wegens de krenking ervan. Wanneer de benadeelde passagier zijn recht op compensatie overdraagt, dan draagt hij aldus geenzins een recht over dat intuitu personae of buiten de handel is, maar slechts het recht op een compensatievergoeding.
Vergelijkingen met de beperkingen die gelden in het beslag- en het insolventierecht lopen mank. Het Gerechtelijk Wetboek doet weliswaar geen afbreuk aan de onmogelijkheid om beslag te leggen op grond van het oud artikel 16, vierde lid van de Faillissementswet 1997 - thans artikel XX.110, § 3, derde lid van het Wetboek van Economisch Recht - naar luid waarvan de vergoeding voor schade aan de persoon is verbonden en die aan de gefailleerde toekomt uit onrechtmatige daad, uit het actief van het faillissement wordt uitgesloten. Ook artikel 1166 van het Oud Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de schuldeisers alle rechten en vorderingen van hun schuldenaar kunnen uitoefenen, met uitzondering van die welke uitsluitend aan de persoon verbonden zijn. In deze gevallen is de wetgever evenwel uitdrukkelijk tussengekomen om te vermijden dat de curator of de schuldeiser als het ware kunnen «binnendringen» in een rechtsvordering die uitsluitend is verbonden aan de persoon van de gefailleerde of de schuldenaar. Dergelijke situaties verschillen echter fundamenteel van een overdracht van schuldvordering, nu de overnemer het vorderingsrecht uitoefent met de toestemming van de benadeelde.
In het licht van de voorgaande overwegingen is een vordering tot compensatievergoeding die gegrond is op de annulering van een vliegtuigvlucht overeenkomstig de Passagiersverordening een onlichamelijk goed waarvan de economische waarde slaat op een geldsom. Een dergelijke schuldvordering heeft geen «intuitu personae»-karakter en kan worden overgedragen zonder dat zulks in strijd is met de openbare orde of goede zeden.
Wanneer een procespartij beweert titularis te zijn van een subjectief recht, terecht of ten onrechte, heeft zij hoedanigheid en belang om de vordering in te stellen en deze bewering voor te leggen aan de rechter die uitspraak zal doen over het bestaan of de draagwijdte van dat recht. Dat onderzoek door de rechter slaat dan niet op de toelaatbaarheid, maar wel op de gegrondheid van die vordering.
Wanneer er sprake is van een overdracht van schuldvordering, kan de benadeelde passagier niet langer in rechte optreden omdat hij geen titularis meer is van de schuldvordering. De overnemer van de schuldvordering, kan daarentegen wél een vordering in rechte instellen.
De overdracht van schuldvordering is een consensuele overeenkomst, waarbij de medewerking, laat staan de toestemming van de overgedragen schuldenaar niet vereist is.
Uit artikel 1690, § 1, tweede lid van het Oud Burgerlijk Wetboek volgt wel dat de overdracht slechts tegen de gecedeerde schuldenaar kan worden ingeroepen vanaf het ogenblik dat zij aan de gecedeerde schuldenaar ter kennis werd gebracht of door hem werd erkend.
De kennisgeving kan zowel door de overdrager als de overnemer gebeuren.
Wanneer, de kennisgeving van de overdracht enkel uitgaat van de overnemer, mag de gecedeerde schuldenaar zich tegenover de overnemer uitsluitend beroepen op middelen die het feit zelf van de overdracht betreffen. Hij mag zich niet beroepen op middelen die berusten op de geldigheid of de inhoud van de onderliggende overeenkomst tussen overdrager en overnemer, noch op deze die berusten op de nakoming van die overeenkomst.