De vordering tot gerechtelijke ontbinding komt exclusief toe aan de aandeelhouders, hoewel ter zake geen minimumparticipatiedrempel geldt, zodat 1 aandeel reeds kan volstaan.
De vordering tot gerechtelijke ontbinding van een vennootschap op grond van wettige redenen wordt in wezen soeverein beoordeeld door de feitenrechter, die aan een belangenafweging moet doen.
Hoewel de gerechtelijke ontbinding een subsidiair karakter heeft, zodat er in de mate van het mogelijke voorrang moet worden gegeven aan een conflictoplossing die de continuïteit van de vennootschap waarborgt, zij opgemerkt dat de geschillenregeling en de ontbinding zich niet zo lineair ten overstaan van elkaar verhouden als op het eerste gezicht mag lijken, terwijl anderzijds ook geen enkele wetsbepaling stelt dat de geschillenregeling altijd voorrang moet krijgen op een eis tot gerechtelijke ontbinding van de vennootschap. Een al te doorgedreven terughoudendheid ten aanzien van een eis in gerechtelijke ontbinding (of een verabsolutering van het principe dat de vennootschap kost wat kost moet blijven bestaan) is vanuit pragmatisch oogpunt, in sommige gevallen hoogst onwenselijk.
Het recht om de ontbinding te vorderen van een vennootschap wegens wettige redenen is in beginsel gelijkwaardig aan het recht om uit de vennootschap te treden krachtens de vennootschapsrechtelijke geschillenregeling: deze gelijkwaardige rechten (die beide overigens van dwingend recht zijn) moeten steeds in concreto tegen elkaar afgewogen worden.
In dat verband zij opgemerkt dat de wettelijke regeling inzake de gerechtelijke ontbinding wegens wettige redenen geldt als vennootschapsrechtelijk alternatief voor de eis tot uitonverdeeldheidtreding van oud artikel 815 BW (4.66 (nieuw) BW).
De ontbinding onverkort afwijzen als automatisme, onder verwijzing naar de mantra dat dit het ultimum remedium is, zou er in gevallen als deze (een vennootschap opgericht door 2 vennoten, waarvan 1 van beide vennoten besluit uit de vennootschap te stappen) de facto op neerkomen dat de overblijvende vennoot verplicht wordt de vennootschap verder te zetten en zo de gevangene wordt van een contract dat zijn bestaansredenen verloren heeft door het wegvallen van de affectio societatis.
Ernstige en aanhoudende onenigheid tussen de vennootschap heeft een verlammend effect en hypothekeert bijgevolg en per definitie de vennootschap, zeker in gevallen, waar er slechts 2 vennoten zijn en een contract met een sterk intuitu personae, zoals een personenvennootschap, zodat het persoonlijk karakter van de relatie tussen de vennoten onderling inherent is aan dit type vennootschap.
Gaat deze relatie teniet dan reflecteert dit onvermijdelijk ook op het lot van de vennootschap.
Bij gebreke van voordelen verbonden aan het voortduren van de vennootschap zullen de vennoten trouwens vaak meer gebaat zijn met een ontbinding. Anders dan de geschillenregeling biedt de ontbinding immers de mogelijkheid om meteen ook de andere verhoudingen tussen de aandeelhouders af te wikkelen. Een van de belangrijkste beweegredenen om de gerechtelijke ontbinding uit te spreken van de vennootschap is de preventie van verdere verliezen, die nagenoeg onvermijdelijk zijn bij handhaving van de vennootschap.
De vordering tot gedwongen overname van aandelen in een situatie waar de vennootschap een lege doos geworden is, geen activiteiten meer heeft en elke affectio societatis verdwenen is, zodat er een juridisch én economische onmogelijkheid bestaat tot verwezenlijking van het maatschappelijk doel, kan niet impliceren dat de andere vennoot gedwongen wordt deze aandelen over te nemen, c.q. verhinderd zou worden de gerechtelijke ontbinding te vorderen in een situatie waar het voortbestaan van de vennoten geen voordelen meer lijkt op te leveren.
Zich verzetten tegen de gerechtelijke ontbinding getuigt in die omstandigheden van een gemis aan contractuele goede trouw.