Een vordering tot gerechtelijke vereffening‐verdeling ingesteld door een beweerde deelgenoot is ontvankelijk.
De beweerde deelgenoot heeft voldoende hoedanigheid en (bijgevolg) belang (in de zin van de artt. 17‐18 Ger.W.) bij een vordering tot gerechtelijke vereffeningverdeling.
De bewering afdoende titularis te zijn (hetzij actief hetzij passief) bij het afdwingen van een subjectief recht, volstaat. De vraag of een en ander klopt, heeft geen betrekking op de toelaatbaarheid/ontvankelijkheid maar op de gegrondheid van de vordering.
Noch een verblijvingsbeding‐keuzebeding, noch het gegeven dat de nalatenschap minimaal zou zijn, staat de gerechtelijke vereffening‐verdeling in de weg.
Elke deelgenoot (in een toevallige onverdeeldheid, inzonderheid ingevolge een overlijden) kan de uitonverdeeldheidtreding nastreven, tenzij een overeenkomst in de zin van artikel 815, tweede lid oud BW – 4.66 (nieuw) BW voorligt
In zoverre de zakenrechtelijke verhouding tussen de partijen neerkomt op een verhouding naakte eigenaars‐vruchtgebruiker, verkeren zij niet in onverdeeldheid. Een onverdeeldheid ligt enkel voor wanneer verschillende personen gelijke (zakelijke) rechten (inz. volle eigendom, naakte eigendom, vruchtgebruik) met betrekking tot hetzelfde vermogen(selement) (actief en/of passief) uitoefenen.
Een kind kan dus een vordering tot verdeling van naakte eigendom instellen instellen tegen een ouder die het vruchtgebruik heeft op de volledige nalatenschap met dien verstande dat de vordering tot onverdeeldheid dan enkel slaat op de naakte eigendom, die ondanks dat deze bezwaard is met vruchtgebruik wel kan verdeeld worden, met dien verstande dat het vruchtgebruik dan onverdeeld aan de ouder blijft.
Die ouder kan zich op basis van zijn vruchtgebruik niet verzeten tegen de verdeling van de naakte eigendom.
Aan de uitonverdeeldheidtreding en gerechtelijke vereffening‐verdeling met betrekking tot een nalatenschap van een onder een gemeenschapsstelsel gehuwde persoon gaat juridisch en logisch de vereffening (en gebeurlijk de verdeling) van de huwelijksgemeenschap vooraf (zie ook art. 1208, §§ 2‐3 Ger.W.).
Een huwelijkscontractueel bedongen verblijvingsbeding, dat maakt dat de gewezen huwelijksgemeenschap integraal verblijft aan de langstlevende echtgenoot, staat aan de prealabele vereffening niet in de weg.
De prealabele vereffening blijft nodig. Dergelijk beding maakt wel dat geen daadwerkelijke verdeling (tussen deelgenoten) nodig is, nu de gewezen huwelijksgemeenschap integraal verblijft aan één deelgenoot, met name de langstlevende echtgenoot.
De uitonverdeeldheidtreding en gerechtelijke vereffening‐verdeling van de nalatenschap met (in voorkomend geval enkel) de prealabele vereffening van de gewezen huwelijksgemeenschap door toedoen van een notaris‐vereffenaar houdt in dat de notaris informatie verzamelt, de vereffening en verdeling in goede banen leidt, de procedure laat vooruitgaan, te allen tijde overeenstemming nastreeft, een gemotiveerd project van vereffening en verdeling opstelt, pijnpunten beslecht, waar nodig de rechter informeert en de blijvende geschilpunten voor hem aflijnt.
Daarin zijn begrepen het opstellen van een boedelbeschrijving, het schatten van de goederen, het opstellen van de rekeningen van de deelgenoten onderling, het bepalen van de te verdelen massa, het vormen van de kavels en de afrekeningen van de deelgenoten (art. 1214, §§ 2 en 5 Ger.W.).
Ook al komt de gewezen huwelijksgemeenschap integraal toe aan een ouder . als langstlevende echtgenoot, dan nog moet eerst de vereffening van deze huwelijksgemeenschap plaatsvinden met alle vereffeningsverrichtingen van dien, inzonderheid gebeurlijke vergoedingsrekeningen omwille van vermogensverschuivingen tussen de gewezen huwelijksgemeenschap en het eigen vermogen van de andere ouder.
Erfgenamen hebben recht op transparantie, gebeurlijk aan de hand van een boedelbeschrijving.
Zo kan een kind aannemelijk maken dat het door een ouder of het ouderpaar zoveel als mogelijk buitenspel wordt gezet.
In die optiek kan het kind de samenstelling van de nalatenschap (dan wel de gewezen huwelijksgemeenschap) in twijfel trekken. Mogelijk is een en ander vermogenselement onttrokken dan wel verdoezeld. Mogelijks ontbeert het kind cruciale informatie.
Die transparantie bij de vereffening‐verdeling van de nalatenschap onderstelt een transparante prealabele vereffening van de gewezen huwelijksgemeenschap.