Uit artikel 67ter, eerste en tweede lid, Wegverkeerswet en de wetsgeschiedenis ervan volgt dat:
– de verplichting de gevraagde inlichtingen te bezorgen voortvloeit uit artikel 67ter Wegverkeerswet zelf, dat elkeen geacht is te kennen;
– de vraag om inlichtingen niet is onderworpen aan bepaalde vormvereisten: zo kan zij schriftelijk worden geformuleerd door toezending van de vraag samen met het proces-verbaal van overtreding of door voeging van de vraag bij de uitnodiging tot betaling van een onmiddellijke inning of een voorstel van minnelijke schikking, maar ze kan ook mondeling worden gesteld;
– het noodzakelijk is maar volstaat dat de schriftelijk of mondeling geformuleerde vraag duidelijk het voertuig, het tijdstip en de plaats van overtreding vermeldt, waarop de vraag betrekking heeft.
Een schuldigverklaring van de kentekenplaathouder-rechtspersoon aan het door artikel 67ter, eerste en tweede lid, Wegverkeerswet bedoelde wanbedrijf vereist dat indien de vraag om inlichtingen schriftelijk aan de kentekenplaathouder is verstuurd, redelijkerwijze kan worden aangenomen dat die vraag door de kentekenplaathouder daadwerkelijk is ontvangen dan wel dat de niet-ontvangst een gevolg is van het nalatig handelen van de kentekenplaathouder.
Artikel 6.2 EVRM en het algemeen rechtsbeginsel van het vermoeden van onschuld verzetten zich niet ertegen dat de rechter uit de vaststelling dat de vraag om inlichtingen daadwerkelijk werd verstuurd, afleidt dat die vraag ook daadwerkelijk is ontvangen door de kentekenplaathouder dan wel dat de niet-ontvangst een gevolg is van het nalatig handelen van de kentekenplaathouder, mits de kentekenplaathouder gelet op de zware sanctie die hij kan oplopen, over een daadwerkelijke mogelijkheid beschikt om dit vermoeden van ontvangst of nalatigheid voor het niet-ontvangen te weerleggen. Dit veronderstelt dat de vervolgende partij aantoont dat de vraag om inlichtingen werd aangeboden aan de kentekenplaathouder zelf of aan de zetel ervan.
De rechter die uit het enkele gegeven dat een vraag om inlichtingen is verstuurd naar de zetel van de kentekenplaathouder-rechtspersoon het vermoeden afleidt dat de kentekenplaathouder daardoor alleen kennis heeft van de vraag om inlichtingen of dat hij die kennisname zelf onmogelijk heeft gemaakt en die op grond daarvan oordeelt dat het hem dan ook toekomt aannemelijk te maken dat hij de vraag om inlichtingen niet heeft ontvangen en dat hij niet nalatig is geweest, schendt artikel 6.2 EVRM en miskent het algemeen rechtsbeginsel van het vermoeden van onschuld.