De rechter aan wie gevraagd wordt een administratieve sanctie te toetsen die een repressief karakter heeft in de zin van artikel 6 EVRM, moet de wettigheid van die sanctie onderzoeken en mag in het bijzonder nagaan of die sanctie verzoenbaar is met de dwingende eisen van internationale verdragen en van het interne recht, met inbegrip van de algemene rechtsbeginselen.
Dit toetsingsrecht moet in het bijzonder aan de rechter toelaten na te gaan of de straf niet onevenredig is met de inbreuk, zodat de rechter mag onderzoeken of het bestuur naar redelijkheid kon overgaan tot het opleggen van een administratieve geldboete van zodanige omvang.
Ook wanneer de rechter vaststelt dat het bestuur niet over enige beoordelingsvrijheid beschikt, doordat het verplicht was de wettelijk voorziene administratieve geldboete op te leggen, mag de rechter de evenredigheid van de wettelijk voorziene administratieve geldboete toetsen.
De rechter mag bij het toetsen van de evenredigheid van de opgelegde straf in het bijzonder acht slaan op de zwaarte van de inbreuk, de hoogte van reeds opgelegde sancties, de wijze waarop in gelijkaardige zaken werd geoordeeld en de weerslag van de sanctie voor de betrokkene, maar hierbij desgevallend als beoordelingsfactor in rekening nemen de mate waarin het bestuur zelf gebonden was.
Dit toetsingsrecht houdt niet in dat de rechter op grond van een subjectieve appreciatie van wat hij redelijk acht, om loutere redenen van opportuniteit en tegen wettelijke regels in, boeten kan kwijtschelden of verminderen.
Krachtens artikel 9 van het organiek Regentbesluit nr. 78 van 18 maart 1831 van het bestuur van ’s lands middelen beschikt de minister op de verzoeken om kwijtschelding van boeten of verhogingen van recht ten titel van boeten, andere dan degene uitgesproken door de rechter.
Uit die bepaling, die aan de minister van Financiën een genaderecht verleent mbt BTW boeten, volgt niet dat, bij ontstentenis van een bij de minister ingediend verzoek tot kwijtschelding, de rechter de bevoegdheden van de minister kan uitoefenen door louter naar opportuniteit te oordelen over de omvang of de kwijtschelding van de boete.
Dit staat evenwel niet eraan in de weg dat, wanneer de belastingplichtige geen verzoek tot kwijtschelding heeft ingediend bij de minister of zijn gemachtigde op grond van voormeld artikel 9 Regentbesluit, de rechter de evenredigheid van de opgelegde geldboete mag toetsen.