Artikel 954 BW verleent de schenker de mogelijkheid de schenking te "herroepen", te verstaan als "gerechtelijk te laten ontbinden", indien de begunstigde de aan de schenking verbonden voorwaarde niet of minstens niet behoorlijk vervult. Deze bepaling behelst een toepassing sui generis van het gemeenrechtelijk artikel 1184 BW, dat de partijen bij een wederkerige overeenkomst de mogelijkheid biedt om de herroeping (ontbinding) van de overeenkomst wegens wanprestatie te vragen.
Van (contractuele) wanprestatie kan echter slechts sprake zijn mits voorafgaande ingebrekestelling in de zin van art. 1139 BW (Cas. 09.04.1976, RW1976-77, 921, met noot), d.w.z. een formele aanmaning waarmee de schuldeiser op een duidelijke en ondubbelzinnige wijze aanspraak maakt op de nakoming door de schuldenaar van diens verbintenis(sen).
Deze waarschuwingsfunctie vloeit voort uit het beginsel dat overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd en zijn erop gericht om de schuldenaar te waarschuwen en te informeren over wat er zal gebeuren indien hij nalaat zijn contractuele verplichtingen uit te voeren.
Bij gebrek aan ingebrekestelling en (dus) verwijtbare wanprestatie in hoofde van eerste verweerster, kan de vordering tot herroeping niet gegrond worden op art. 954 BW.
De vordering tot herroeping gesteund op art. 955 BW (ondankbaarheid) gesteld op belediging (art. 955, 2° BW) of op weigering om levensonderhoud te verschaffen (art. 955, 3° BW) kan niet gesteund op vage beweringen zoals:
“- ondanks het feit dat eiseres zwaar hulpbehoevend is, eerste verweerster eiseres geheel aan haar lot heeft overgelaten en haar zelfs nog beledigende woorden heeft toegeschreeuwd zoals o.m. slechte vrouw en slechte moeder;
- eerste verweerster reeds jaren niet naar eiseres heeft omgezien;
- eerste verweerster haar moeder evenmin hulp, bijstand en verzorging heeft geboden.”
Het getuigenbewijs kan geen soelaas bieden.
Deze aanvoeringen zijn in dermate algemene termen geformuleerd dat ze niet in tijd en ruimte te situeren zijn. Dat is nochtans van belang vermits de eis tot herroeping wegens ondankbaarheid moet ingesteld worden binnen een jaar na het misdrijf of de handeling die tot ondankbaarheid in de zin van art. 955 BW zou moeten leiden, termijn die als vervaltermijn niet voor schorsing en/of stuiting in aanmerking komt.
Op aanvoeringen inzake ondankbaarheid die niet in tijd en ruimte gesitueerd zijn kan evenmin ingegaan worden op een aangeboden getuigenbewijs, dat enkel kan worden toegelaten m.b.t. feiten die voldoende gespecifieerd zijn naar tijd en plaats opdat controle m.b.t. de aangeboden getuigenissen mogelijk is.
Tekst vonnis