Voor wat de (toelaatbaarheid van de) bewijsmiddelen betreft inzake contractuele verbintenissen, moet het bewijsrecht toegepast worden dat van kracht was op het ogenblik dat de betwiste overeenkomst werd gesloten, tenzij het nieuwe bewijsrecht van openbare orde of van dwingend recht is. Enkel in de mate dat het nieuwe bewijsrecht van zuiver procesrechtelijke aard is (bijvoorbeeld regels inzake de bewijslast en de bewijswaardering), is het nieuwe bewijsrecht zonder meer onmiddellijk van toepassing op dit geschil krachtens artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek.
Wat betreft de eenzijdige verbintenis tot betaling van een geldsom, zijn de vormvereisten van artikel 8.21 van het Burgerlijk Wetboek van dwingend recht. Deze vormvereisten dienen dan ook onmiddellijk toegepast te worden op eenzijdige schuldbekentenissen die dateren van vóór 1 november 2020.
Een bekentenis is een eenzijdige rechtshandeling. Een bekentenis veronderstelt dus dat de partij die deze bekentenis aflegt, handelingsbekwaam is.
De kwijtschelding is een overeenkomst waarbij de schuldeiser verzaakt aan de betaling en de schuldenaar dit aanvaardt.
Artikel 8.1, 7° van het Burgerlijk Wetboek definieert het begin van bewijs door geschrift als elk geschrift dat uitgaat van degene die een rechtshandeling betwist of van degene die hij vertegenwoordigt, en waardoor de aangevoerde rechtshandeling waarschijnlijk wordt gemaakt.
Om als begin van bewijs door geschrift in aanmerking te kunnen worden genomen, moet het document aan drie voorwaarden voldoen: (1) het moet gaan om een geschrift; (2) dat uitgaat van diegene tegen wie het wordt ingeroepen of van diens conventionele of wettelijke vertegenwoordiger en (3) het moet de aangevoerde rechtshandeling waarschijnlijk maken.
Een bekentenis kan slechts betrekking hebben op het voorwerp van de bewijslast, zijnde feiten in tegenstelling tot het objectieve recht. Onder feiten moet hierbij zowel louter materiële feiten worden verstaan, als rechtsfeiten en rechtshandelingen. De bekentenis kan echter niet slaan op de oplossing die in rechte aan het geschil moet worden gegeven. Het antwoord op een rechtsvraag moet immers niet worden bewezen en kan dus niet in een bekentenis worden gevonden.
Aldus kan de kwijtscheldingsovereenkomst - een rechtshandeling - perfect bewezen worden door een bekentenis.
Krachtens artikel 1355 van het oud Burgerlijk Wetboek is het bewijs door middel van een mondelinge buitengerechtelijke bekentenis niet toegelaten wanneer het bewijs door getuigen niet toegelaten is. Aangezien er in dit geschil voor de betwiste kwijtscheldingsovereenkomst een begin van bewijs door geschrift voorligt, is het bewijs van deze kwijtscheldingsovereenkomst door getuigen toegelaten en bijgevolg ook door de mondelinge buitengerechtelijke bekentenis en/of vermoedens.
Zodra de mondelinge buitengerechtelijke bekentenis als bewijs toegelaten is, mag deze mondelinge buitengerechtelijke bekentenis door alle middelen van recht worden bewezen, ongeacht de waarde van de te bewijzen rechtshandeling en zelfs boven of tegen de inhoud van een akte. Aldus kan de mondelinge buitengerechtelijke bekentenis worden bewezen door een omstandig stilzwijgen.