Ongezondheid van geest kan blijken uit een deskundig verslag post mortem.
De deskundige kan hierbij alle noodzakelijke informatie (via inzage van het medisch dossier en inlichtingen zelfs van derden) inwinnen. Het is hierbij niet uitgesloten dat de deskundige op deze wijze kennis neemt van de informatie die vervat is in stukken waarvan de wering uit de debatten werd bevolen.
De deskundige is niet noodzakelijk aan dezelfde beperkingen onderhevig als partijen zelf gezien hij een filterende rol heeft te spelen, optreedt als gerechtelijk opdrachthouder en als arts zelf is onderworpen aan de plichtenleer, de deontologische voorschriften en het beroepsgeheim.
Zo kunnen bepaalde stukken uit de debatten geweerd omwille van de schending van het medisch beroepsgeheim wanneer de attesten zonder enige wettelijke grondslag aan partijen in het geding werden afgeleverd. Deze beperking geldt niet ten aanzien van de gerechtsdeskundige wanneer deze optreedt krachtens een gerechtelijke opdracht en zelf aan het beroepsgeheim onderworpen is.
Het deskundigenverslag is niet inwisselbaar met een stuk dat is bekomen (en wordt neergelegd) door een particuliere procespartij. In zoverre de informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn opdracht kan deze door de deskundige worden opgevraagd en verwerkt in zijn verslag. De uitvoering van het deskundigenonderzoek gebeurt in de regel autonoom door de deskundige zelf.
Dat de deskundige in zijn verslag ook post mortem opgestelde stukken in aanmerking neemt, gaat zijn opdracht op zich bijgevolg niet te buiten.
Met toepassing van artikel 901 Oud BW moet de schenker gezond van geest zijn: dit betekent dat de schenker over een voldoende vrije en bewuste wil beschikt. De gezondheid van geest impliceert ook helderheid van geest. De schenker moet zowel in staat zijn om de zin en de draagwijdte van de beschikkingen te begrijpen als er vrijwillig in toe te stemmen. Een (gedeeltelijke) aantasting/verzwakking van de wil (voortvloeiend uit hetzij een psychische hetzij een fysieke aandoening) is voldoende om tot de ongezondheid van geest te besluiten.
De wil om te beschikken om niet over zijn vermogen moet vrijer en bewuster zijn dan voor het sluiten van een overeenkomst onder bezwarende titel. Artikel 901 Oud BW is immers geen loutere herhaling van het gemeenrechtelijke toestemmingsvereiste van artikel 1108 e.v. Oud BW.
Ten opzichte van giften wordt om reden van de "verarming" die zij teweegbrengen, een bijzondere graad van toestemming vereist die strenger is dan bij handelingen om baat. Ze moeten niet alleen nietig verklaard worden op grond van een totale afwezigheid van toestemming of op grond van gewone wilsgebreken (dwaling, geweld, bedrog) maar ook bij elke aantasting, zelfs verzwakking, van de wil.
Het bewijs van de ongezondheid van geest is aan strenge vereisten gebonden. Dit dient op precieze wijze te worden geleverd en mag geen twijfel laten bestaan. In de eerste plaats moet de ongezondheid van geest omstandig, met precisie en met uitsluiting van redelijke twijfel worden aangetoond. Alle middelen van recht zijn dienstig voor dit bewijs, zo ook getuigen en vermoedens.