Administratieve geldboetes zijn fiscaal aftrekbaar vermits geen strafrechtelijke maar een fiscaalrechtelijke regelgeving de basis vormt voor het opleggen van een administratieve geldboete.
Wanneer bepaalde administratieve bijdragen op zich aftrekbaar zijn als beroepskost, wordt immers aangenomen dat de boeten die wegens overtreding van de wettelijke regels ter zake verschuldigd zijn, eveneens aftrekbare beroepskosten zijn (in het bijzonder kan gewezen worden naar de boeten inzake RSZ waarvan in de voorbereidende werken van de Wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen (B.S. 1 december 1962) waarvan artikel 11 §3 de niet-aftrekbaarheid van zowel de personenbelasting als de 'als geldboete betaalde sommen', invoerde, uitdrukkelijk gesteld werd dat ze een bedrijfslast bleven (Kamer, zitting 1961-1962, nr. 42 (commissieverslag), p. 89).
Het uitgangspunt is dus dat een administratieve boete als beroepskost aftrekbaar is (en dus geacht wordt te zijn betaald om belastbare inkomsten te bekomen en te verkrijgen); met 'geldboeten' worden in artikel 56, 3° WIB92 dus geldelijke sancties op basis van (al dan niet bijzondere) strafwetgeving bedoeld en dus niet de administratieve boeten.
De boete waarmee het eurovignet ingeval van overtreding verhoogd wordt, is een administratieve boete. Dat zijn trouwens de letterlijke bewoordingen van artikel 9, 4de alinea van de Wet van 27 december 1994 inzake het eurovignet: Het aldus vastgestelde bedrag van het eurovignet wordt verhoogd met een administratieve boete.
Wanneer het de rechtbanken en de hoven toegelaten is om met volle rechtsmacht deze administratieve boeten te beoordelen (en ze te verminderen beneden de wettelijke voorschriften en ze zelfs op te heffen; Cass. 24 januari 2002, R.W., 2003-2004, 1116) indien zij vaststellen dat deze boeten een strafrechtelijk karakter hebben, dan is dit op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De gedachte is immers dat op grond van het gelijkheidsbeginsel hij aan wie door een administratie een boete wordt opgelegd die zo zwaar is dat ze de gelijkenis met een echte straf doorstaat, het recht moet gegarandeerd worden dat een onafhankelijke rechter zich kan buigen over de vraag of en in welke mate de boete verschuldigd is en dit op eenzelfde manier als dat het geval is wanneer door de gerechtelijke instanties een straf wordt opgelegd, namelijk in overeenstemming met de eisen die artikel 6 EVRM stelt. Het kwalificeren van een administratieve geldboete als strafrechtelijk in de zin van artikel 6 EVRM, heeft evenwel niet tot gevolg dat die boete in de Belgische Wetgeving - dus voor de toepassing van artikel 56, 3° WIB92 - van strafrechtelijke aard zou zijn (Arbitragehof arr. nr. 18/1995 van 2 maart 1995, randnr. B.3. in fine; Arbitragehof arr. nr. 127/2000 van 6 december 2000, randnr. B.13.5.). De administratieve geldboete blijft hoe dan ook internrechtelijk niet opgelegd op grond van een strafwet. Zoals de appellante terecht laat gelden is een essentieel verschil dat de administratieve boete opgelegd wordt door de administratie wat niet het geval is voor een strafrechtelijke boete vermits zij nooit anders kan verschuldigd worden dan nadat een strafrechter deze (bij wijze van definitieve beslissing) heeft opgelegd. Dat voor een (zware) administratieve boete de kans moet gegeven worden om ze ter beoordeling voor te leggen aan een rechter, maakt die boete nog niet tot een echte strafrechtelijke boete in de zin van artikel 56, 3° WIB92.
Een penale geldboete is evenwel fiscaal niet aftrekbaar - kartelboete ook niet