Voor een verandering van familienaam is nog steeds een verzoek gericht aan de minister van Justitie vereist.
Wanneer de minister van Justitie weigert om de naamswijziging toe te staan, is sedert 1 augustus 2018 evenwel in een mogelijkheid tot verhaal bij de civiele rechter (familie-rechtbank) voorzien.
Overeenkomstig artikel 10/1, § 3 van de Naamwet (thans artikel 370/9, § 3 Oud BW) kon voorheen de naamsverandering slechts worden toegestaan, in zoverre:
(a) het verzoek op ernstige redenen steunt, waarmee bedoeld wordt dat de verzoeker een wettig (moreel of materieel) belang bij de verandering van naam moet kunnen laten gelden,
(b) de gevraagde naam geen aanleiding geeft tot verwarring en
(c) de gevraagde naam noch verzoeker noch derden kan schaden.
zie evenwel voor de recente wetswijziging: www.elfri.be - Artikel - Veranderen van familienaam en de Wet 7 januari 2024 tot wijziging van het oud Burgerlijk Wetboek en het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de procedure voor naamsverandering te versoepelen, BS 19 januari 2024.
De alhier weergegeven rechtspraak behandelt nog de regelgeving onder de gelding van de oude wet.
Het beginsel van de vastheid van de naam houdt, naar het oordeel van het Hof, niet zozeer in dat het nagenoeg onmogelijk moet zijn om zijn naam te laten veranderen, maar wel dat niemand in officiële documenten («publiekelijk») een andere naam mag dragen dan deze vermeld in zijn geboorteakte.
Dit beginsel neemt echter niet weg dat deze naam kan worden gewijzigd of verbeterd, zij het op de wijze en in de gevallen bepaald door de wet.
Daarbij valt op te merken dat door de Naamwet niet is bepaald dat de familierechtbank de naamsverandering alleen uitzonderlijk kan toestaan.
Dit is logisch omdat het om een subjectief recht gaat, doch dit laatste botst natuurlijk wel met de nog gehandhaafde voorwaarde dat de Koning de naamsverandering uitzonderlijk kan toestaan (zie ook: I. Boone, «Naamsverandering: van gunst naar recht», RW 2018-19, 82). In die optiek werd terecht gewezen op het feit dat de procedure van naamsverandering daardoor op twee benen hinkt. Enerzijds bepaalt de wet immers, zoals voorheen, dat de Koning de naamsverandering uitzonderlijk kan toestaan (artikel 370/4, § 1, eerste lid BW). In het administratieve luik van de procedure tot naamsverandering wordt de naamsverandering dus nog steeds beschouwd als een gunst verleend door de overheid, zodat er geen subjectief recht is op verandering van naam. Anderzijds, indien de verzoeker zich na een weigering door de overheid tot de familierechtbank wendt, gaat het wel over een subjectief recht, waarover de rechter met volle rechtsmacht uitspraak doet (zie ook: I. Boone, «Recente ontwikkelingen in het afstammingsrecht en het naamrecht (2017-2019)», in Themis. Personen- en Familierecht, 2019-2020, Brugge, die Keure, 2020, 43).
Uit artikel 370/3, § 2 BW kan worden afgeleid dat men «om het even welke reden» kan hebben om van naam te veranderen.
Wel moeten deze redenen geobjectiveerd zijn, in die zin dat men niet vrijblijvend van naam kan veranderen, maar voor de beoogde naamswijziging een «ernstige» reden moet hebben.
Wat als een ernstige reden kan worden beschouwd, is een feitenkwestie, waarover de rechter soeverein oordeelt.
Dit houdt vooral in dat de door de verzoeker ingeroepen redenen niet mogen getuigen van een veeleer oppervlakkige reden of van een motief van mogelijk louter voorbijgaande aard.
De naam waarvan de wijziging wordt gevraagd moet de verzoeker op de een of andere manier hinderen, benadelen of krenken, wat een situatiespecifieke en concrete benadering vergt.
Zoals blijkt uit andere vergelijkbare wetsbepalingen kan de innerlijke overtuiging (zie artikel 370/3, § 4 BW) van de verzoeker mee in overweging worden genomen.
Wat een ernstige reden is vergt een onderzoek naar de feitelijke situatie waarin de verzoeker verkeert en gebeurlijk ook een onderzoek naar zijn verhouding met diegene aan wie hij de naam, die hij wenst gewijzigd te zien, ontleent.