Krachtens het wettelijk specialiteit beginsel van art. 1 W.Venn. (en 1 WVV)) dient een vennootschap steeds te worden opgericht met het oogmerk om aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel te bezorgen.
Uittreksel uit het wetboek van vennootschappen en verenigingen
Artikel 1:1. Een vennootschap wordt opgericht bij een rechtshandeling door één of meer personen, vennoten genaamd, die een inbreng doen. Zij heeft een vermogen en stelt zich de uitoefening van één of meer welbepaalde activiteiten tot voorwerp. Een van haar doelen is aan haar vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel uit te keren of te bezorgen.
De bekwaamheid van de vennootschap en de bevoegdheid van haar organen om haar rechtsgeldig te verbinden zijn beperkt tot de handelingen die de vennootschap een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel bezorgen, gelet op art. 1 W.Venn. (Cass. 30 september 2005, C.04.03.99.FI www.juridat.be).
De sanctie van een rechtshandeling gesteld in strijd met de wettelijke specialiteit is de absolute nietigheid van de betrokken rechtshandeling.
Deze nietigheid kan ook ten verzoeke van de vennootschap zelf worden uitgesproken.
De vennootschap is niet gehouden door handelingen die werden gesteld met miskenning van de wettelijke specialiteit, en derden kunnen daaruit ten aanzien van de vennootschap geen rechten putten. Een rechtshandeling die ogenschijnlijk om niet is, is niet per se strijdig met de wettelijke specialiteit indien zij tenminste onrechtstreeks werd gesteld met het oog op het nastreven van winstoogmerk, zoals bijvoorbeeld kostenbesparingen of vermijding van verliezen of nadelen. Ofschoon de betaling van andermans schuld in de regel in strijd is met de vereiste van winstoogmerk, is dat niet zo indien dit een eigen rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel oplevert voor degene die zich verbindt.
Een vennootschap kan ook handelingen stellen die haar niet onmiddellijk op korte termijn doch eventueel slechts op langere termijn een voordeel opleveren.
Het lijkt dus verleidelijk om op basis van het specialiteitsbeginsel verbintenissen van een vennootschap in vraag te stellen die het specialiteitsbeginsel niet dienen (denk hierbij aan verbintenissen waarbij waarbij een vennootschap zich bijvoorbeeld solidair verbindt tot betaling van schulden van een zuster of dochteronderneming. Hierbij dient dan onderzocht welke prestaties of voordelen hier tegenover stonden. Zo kan de verlenging van een leverancierskrediet van 30 tot 60 dagen een belangrijk voordeel uitmaken wanneer er regelmatig belangrijke handelsverrichtingen tussen beide ondernemingen plaats vonden. Welnu dit voordeel kan voldoende zijn om te voldoen aan het specialiteitsbeginsel waardoor de nietigheid van de verbintenis wegens schending van het specialiteitsbeginsel niet kan worden ingeroepen.
Opmerking:
Het beginsel van de wettelijke specialiteit houdt in dat een rechtspersoon enkel drager kan zijn van rechten en plichten in de mate dat de aangegane verbintenissen verenigbaar zijn met het werkterrein dat de wetgever voor deze categorie van rechtspersonen heeft voorbehouden.
In het huidige Wetboek van vennootschappen en verenigingen is de basiseigenschap het winstuitkeringsoogmerk. Het doel van de vennootschap moet derhalve de winstuikering, dan wel de vermogensbesparing zijn voor de aandeelhouders.
Onder de oude vennootschapswet werd een handeling die de vennootschap, rechtstreeks noch onrechtstreeks enig vermogensvoordeel kon bezorgen, aanzien als strijdig met het wettelijk specialiteitsbeginsel (Gent 12 januari 2009, JDSC 2010, 7, noot M. COIPEL; Antwerpen 15 juni 2017, Limb.Rechtsl. 2018, 22, noot H. VAN GOMPEL en M. ORHAY; T. DE KOSTER, L. WYNANT en P. SOENS, "De werking van een vennootschap - Respecteren van het doel" in Bestendig Handboek Vennootschap e Aansprakeljkheid, Mechelen, Kluwer, losbl.).
Indien de vennootschap onder het oude recht een dergelijke handeling stelde dan was zij niet geldig verbonden zijn (Gent 12 januari 2009, JDSC 2010, 7, noot M. COIPEL; Antwerpen 15 juni 2017, Limb.Rechtsl. 2018, 22, noot H. VAN GOMPEL en M. ORHAY) en konden deze handelingen, verricht met miskenning van de wettelijke specialiteit, op verzoek van iedere belanghebbende nietig worden verklaard.
Door de vervanging van het oude art. 1 W. Venn. door het nieuwe art. 1 WVV moet het doel van de vennootschap nu liggen in de winstuitkering aan de aandeelhouders dan wel in de vermogensbesparing zijn voor de aandeelhouders. Derhalve moet niet meer elke handeling nog winst beogen, zolang het algemeen belang van de vennootschap de uitkering van winst aan de aandeelhouders blijft behouden. Dit brengt met zich mee dat individuele handelingen die op zichzelf geen winst beogen niet langer nietig kunnen worden verklaard (D. VAN GERVEN, “Schending van wettelijke specialiteit naar huidig en komend recht”, TRVRPS 2019, 399 en 400) mits zij indirect dienstig zijn voor het algemeen doel strekkende tot winstuitkering.