Uit de aanhef van artikel 2 Wegverkeersreglement blijkt dat de definitie van 'bestuurder' uit artikel 2.13 Wegverkeersreglement (al wie een voertuig bestuurt of trek-, last- en rijdieren of vee geleidt of bewaakt) enkel van toepassing is op het Wegverkeersreglement zelf en geen toepassing vindt op de Wegverkeerswet; in dat geval dient het begrip bestuurder bij gebrek aan wettelijke definitie in de gewone zin van het woord te worden begrepen.
De bestuurder in de zin van artikel 34.2, Wegverkeerswet, is niet enkel de persoon die enige handeling verricht om een zich voortbewegend voertuig de gewenste richting te doen volgen en daartoe het stuurwiel hanteert, maar ook al wie de controle of het meesterschap over dat motorrijtuig heeft door de leiding van de voortgang van het voertuig in handen te nemen of trachten te nemen en hierdoor een invloed uitoefent op het in beweging zijnde voertuig; uit deze bepaling volgt niet dat een bestuurder ook de rem- en versnellingspedalen en aldus de kracht van de motor moet beheersen.
Wie aldus aan de handrem van een voertuig in beweging trekt is bestuurder en verliest aldus ook de bescherming als zwakke weggebruiker.
Van een normaal voorzichtig en zorgvuldig bestuurder kan niet verwacht worden dat hij een rijgedrag vertoont dat kan anticiperen teneinde een driftend voertuig (in casu veroorzaakt door het optrekken van de handrem door de passagier) terug onder controle kan krijgen. Het instinctief (doch foutief) reageren op het driften van het voertuig door Lieve T. kan niet als foutief in de zin van artikel 8.3 of 10.1.1° Wegcode worden beoordeeld, noch vormt dit een onzorgvuldigheid of onvoorzichtigheid in de zin van de artikelen 1382-1383 BW.
Op basis van art. 29bis §1 WAM wordt een zwakke weggebruiker (en diens rechthebbenden) voor zijn lichamelijke schade en evenals schade door zijn overlijden hoofdelijk vergoed door de verzekeraars die de aansprakelijkheid van de eigenaar, de bestuurder of de houder van motorrijtuigen.
Maar de bestuurder van een motorrijtuig en zijn rechthebbenden zijn uitgesloten van vergoeding op grond van artikel 29bis WAM-wet.
Dit lijkt nogal hypothetisch en abstract, tenzij in de casus dat door een bepaalde handeling van de zwakke weggebruiker deze als bestuurder kan worden aanzien.
Wie aanspraak maakt op een vergoeding als zwakke weggebruiker dient het bewijs te leveren de hoedanigheid van zwakke weggebruiker en niet die van bestuurder hebben gehad.
Eenieder die door het manipuleren van de bedieningsinstrumenten van een motorrijtuig (stuur, (hand)rem, koppelingspedaal, gaspedaal, versnellingskiezer,...) invloed uitoefent op de snelheid of de richting van een motorrijtuig, is te beschouwen als bestuurder. Daarbij is het irrelevant of men op de bestuurders- dan wel op een passagiersstoel gezeten is.
Evenmin is het, om als bestuurder van een motorrijtuig aangeduid te kunnen worden, noodzakelijk dat men als enige inzittende de bedieningsinstrumenten zou bedienen die invloed hebben op de snelheid of de richting van een motorrijtuig: ook wie bepaalde snelheids- of richtingsbepalende bedieningsinstrumenten bedient terwijl een andere inzittende ook snelheids- of richtingsbepalende bedieningsinstrumenten bedient, is als bestuurder aan te merken.
Te dezen trok tijdens een ruzie met een vrouw, een man gezeten op de passagierszetel plots de handrem omhoog terwijl het voertuig 100 kilometer per uur reed, waarna het voertuig ging driften en de man de dood vond doordat het voertuig tegen een boom knalde.
Wie de handrem optrekt van een rijdend voertuig, maakt zichzelf zo doende (mee) tot bestuurder.
Wie aanspraak wil maken op een vergoeding conform art. 29bis WAM draagt de bewijslast dat het slachtoffer zich niet als bestuurder heeft gedragen. Immers wie aanspraak maakt op een vergoeding als zwakke weggebruiker dient het bewijs te leveren de hoedanigheid van zwakke weggebruiker en niet die van bestuurder hebben gehad.
Dit lijkt op het bewijs van een negatief feit. Een rechtstreeks negatief bewijs leveren is immers in principe onmogelijk, waarbij verwezen kan worden naar een arrest van het Hof van Cassatie (Cass. 18.11.2011 (C.10.0649.F), Pas. 2011, 2558). Weze echter opgemerkt dat het Hof van Cassatie enkel oordeelt dat de eisende partij die de bewijslast moet leveren hiervan niet mag worden vrijgesteld door de tegenpartij het bewijs van het tegenovergestelde positieve feit op te leggen. De oplossing voor deze bewijsproblematiek schuilt erin dat de eiser dan een onrechtstreeks negatief bewijs dient te leveren en moet bewijzen dat iemand anders zich als uitsluitend bestuurder gedroeg (te dezen dat een andere persoon plots de handrem optrok).
Hierbij dienen alternatieve hypotheses met de objectieve feitelijke vaststellingen verzoenbaar te zijn en een plausibele uitleg uitmaken en mogen deze niet weerlegd worden door feitelijke vaststellingen.
Te dezen werd deze man als bestuurder aanzien, louter omdat hij vanop de passagierszetel de handrem aantrok en konden zijn nabestaanden geen vergoeding bekomen op grond van artikel 29bis.
Bleek verder dat het voertuig bestuurd door de dame vlugger reeds dan wettelijk toegelaten, doch dit werd niet mee in overweging genomen, gezien het deskundig verslag aantoonde dat het slachtoffer evenzeer de dood had gevonden indien het voertuig niet vlugger reed dan toegelaten.