Bij art. 833 Ger.W. wordt voorgeschreven:
"Hij die een wraking wil voordragen, moet dit doen voor de aanvang van de pleidooien tenzij de redenen van wraking later zijn ontstaan en, indien de zaak bij verzoekschrift is ingeleid, alvorens op het verzoekschrift een beschikking is gegeven".
Krachtens de art. 835, 836 en 838, tweede lid Ger.W. kan de wrakingsrechter slechts uitspraak doen op grond van de middelen die in de wrakingsakte zijn vervat en aan de tegenspraak van de gewraakte rechter zijn voorgelegd, zodat aanvullende wrakingsmiddelen die zijn aangevoerd in een conclusie die ter zitting of met het oog daarop is neergelegd niet ontvankelijk zijn.
Inbreuken op het beginsel van de onafhankelijkheid en van de onpartijdigheid zijn een reden zijn tot wettige verdenking.
Wettige verdenking veronderstelt dat de rechter niet in staat is om op een onafhankelijke en onpartijdige wijze uitspraak te doen in de zaak, of, bij de openbare opinie gewettigde twijfel wekt aangaande zijn geschiktheid om op die wijze uitspraak te doen (vgl. Cass. 30 april 2004, RW 2005-2006, 1302). Wettige verdenking doelt op de vereisten van de onafhankelijkheid en van de subjectieve en de objectieve onpartijdigheid van de rechter, die worden gewaarborgd door artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en door artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
De subjectieve onafhankelijkheid en onpartijdigheid, die wordt vermoed tot bewijs van het tegendeel, vereist dat de rechter in een zaak waarover hij dient te oordelen, niet vooringenomen is, noch vooroordelen heeft, en dat hij geen belang heeft bij de uitkomst ervan. De rechter wordt, tot bewijs van het tegendeel, vermoed onpartijdig, onafhankelijk en onbevangen te oordelen.
De objectieve onafhankelijkheid en onpartijdigheid vereist dat er voldoende waarborgen zijn om ook een gerechtvaardigde vrees op die punten uit te sluiten. Wat de objectieve onafhankelijkheid en onpartijdigheid betreft, moet worden nagegaan of er, los van het gedrag van de rechter, aantoonbare feiten bestaan die twijfel doen ontstaan omtrent die onafhankelijkheid en onpartijdigheid. In dat opzicht kan zelfs een gewekte schijn van afhankelijkheid of partijdigheid belangrijk zijn. Indien dient te worden onderzocht of een rechter in een concreet geval aanleiding heeft gegeven tot een dergelijke vrees, wordt het standpunt van de rechtzoekende in aanmerking genomen, maar speelt het geen doorslaggevende rol. Wat wel doorslaggevend is, is of de vrees van de betrokkene als objectief verantwoord kan worden beschouwd
Om te beoordelen of in hoofde van de rechter al dan niet sprake is van een inbreuk op het beginsel van de onafhankelijkheid en van de onpartijdigheid, moet worden nagegaan of de verdenkingen die de verzoeker zegt te koesteren, voor objectief verantwoord kunnen
Ongeacht of de beslissing juridisch al dan niet bij te treden valt, vormt een oordeel van de en de motivering daarvan niets meer dan de loutere uitvoering van de haar toevertrouwde opdracht.
Dat een vonnis bij de uiteenzetting van de relevante feiten mogelijk onbewezen en dus foutief als vaststaand wordt vermeld kan daaraan niets veranderen.
In het ongelijk gesteld worden of het oneens zijn met een oordeel van de rechter is geen reden tot wraking. Hiertegen staat niet de wraking van de rechter open maar wel de rechtsmiddelen voorzien in het gerechtelijk wetboek.
Voor een modelakte van wraking klik hier