De ondernemingsrechtbank (de vroegere rechtbank van koophandel) is niet alleen bevoegd voor vorderingen van en tegen handelsvennootschappen als zodanig, maar ook voor de vorderingen van en tegen de burgerlijke vennootschappen met handelsvorm.
Artikel 573, eerste lid, ten eerste van het Gerechtelijk Wetboek stelt: “de rechtbank van koophandel neemt kennis van de geschillen tussen ondernemingen namelijk tussen alle personen die op duurzame wijze een economisch doel nastreven, die betrekking hebben op een handeling welke is verricht in het kader van de verwezenlijking van dat doel en die niet onder de bijzondere bevoegdheid van andere rechtscolleges vallen. (Een vordering van een particulier tegen een onderneming kan eveneens voor de ondernemingsrechtbank worden gebracht.)
Het basisbeginsel inzake bevoegdheid van deze wet bestaat er in dat de geschillen met betrekking tot ondernemingen bij voorkeur aan de rechtbank van koophandel moeten worden voorgelegd met uitzonderingen van de geschillen die onder het arbeidsrecht of onder het sociaalzekerheidsrecht ressorteren.
Het begrip “onderneming” gaat veel verder dan het begrip koopman en wordt door deze wet begrepen als de persoon die op duurzame wijze en economisch doel nastreeft, wat het begrip winstbejag overstijgt.
De handeling gesteld met een economisch doel, zijnde de handelingen van levering van goederen of diensten op een bepaalde markt, kunnen niet beperkt worden tot daden van koophandel. Handelingen met economisch doel zijn handelingen gesteld in een organisatie die gericht is op rentabiliteit, waarbij het winstgevend doel van de handeling op zich niet vereist is.
Als gevolg van dit uitgangspunt is de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel thans in geen geval meer beperkt tot vorderingen van en tegen handelsvennootschappen als zodanig maar omvat deze bevoegdheid onder meer ook vorderingen van en tegen de burgerlijke vennootschappen met handelsvorm, wat vroeger reeds werd voorgestaan.
Van zodra het statutaire doel van een vennootschap economische activiteiten vooropstelt, is de rechtbank van koophandel bevoegd, vermits ook vennootschappen, die geen handelsvennootschap zijn, activiteiten met een economisch doel kunnen ontwikkelen. Zie onder meer met tal van verwijzingen arrondissementsrechtbank West-Vlaanderen 21 november 2014, tijdschrift van de vrederechters 2015,24. In deze zaak werd onder meer de vraag gesteld in hoeverre de rechtbank van koophandel bevoegd kon zijn voor de behandeling van de invorderingen van erelonen van een advocaat op een vennootschap.
Art. 574.gerechtelijk wetboek, enig lid ten eerste stelt:
“De rechtbank van koophandel neemt kennis:
1° van geschillen ter zake van een vennootschap die beheerst wordt door het Wetboek van vennootschappen, evenals van geschillen die ontstaan tussen de vennoten van een dergelijke vennootschap, met uitzondering van de geschillen waarbij een van de partijen een vennootschap is die werd opgericht met het oog op de uitoefening van het beroep van advocaat, notaris of gerechtsdeurwaarder;”
Op grond van de argumentatie dat de vennootschappen van onder meer advocaten thans uitdrukkelijk uitgesloten zijn in artikel 574, enig lid, ten eerste van het Gerechtelijk Wetboek, kan inzake invordering van ereloonstaten niet tot de onbevoegdheid van de rechtbank van koophandel worden besloten. Deze uitzondering werd gemaakt omdat rechtbank van eerste aanleg die reeds kennis neemt van diverse geschillen van vrije beroepen, beter geplaatst is om kennis te nemen van zulke geschillen.
Dat de vennoten en medewerkers van een advocatenkantoor een vrij beroep zijn, is bij de beoordeling van de bevoegdheid in weze dienend. Hoe dan ook stelt de arrondissementsrechtbank van West-Vlaanderen in haar vonnis van 21 november 2014 vast dat artikel 573, enig lid, ten eerste van het gerechtelijk wetboek de beoefenaars van een vrij beroep niet uitsluit en dat de beoefenaars van een vrij beroep te beschouwen zijn als ondernemingen in de zin van voorzegde bepaling, wat strookt met de wet van 16 januari 2013 tot oprichting van een kruispuntbank voor ondernemingen die de registratieplicht sinds 2009 heeft uitgebreid tot vrije beroepers, met de rechtspraak van het Hof van Justitie, die de beoefenaars van een vrij beroep onder het begrip onderneming onderbrengt.
Dit geldt ook voor advocaten. De vaststelling dat artikel 574 enig lid ten eerste van het Gerechtelijk Wetboek thans onder meer voor advocaten een uitdrukkelijke uitzondering maakt, staat het voorgaande niet in de weg en maakt – anders dan bepaalde rechtsleer stelt – geen argument uit om het tegendeel te besluiten.
Deze uitzondering werd gemaakt omdat rechtbank van eerste aanleg, die reeds kennis neemt van diverse geschillen van vrije beroepen, beter geplaatst is om kennis te nemen van zulke geschillen. De arrondissementsrechtbank van West-Vlaanderen de dato 21 november 2014, besliste dan ook in deze zaak dat de rechtbank van koophandel te Gent bevoegd was. Voor de volledige tekst van dit vonnis met tal van verwijzingen, zie tijdschrift van de vrederechters 2015 bladzijden 24 en volgende.
Let wel deze rechtspraak dateert van voor de nieuwe wet van 15 april 2018 tot oprichting van de ondernemingsrechtbank met nieuwe uitgebreide bevoegdheden.
Door de wet van 15 april 2018 draagt de rechtbank van koophandel de naam ondernemingsrechtbank vanaf 01/11/2018. De "voorzitter in handelszaken" heet thans "voorzitter in ondernemingszaken". De term "rechter in handelszaken" wordt "rechter in ondernemingszaken".
Begrippen als “handelaar” en “daden van koophandel” verdwijnen om plaats te maken voor het ondernemingsbegrip.
Het wetboek van koophandel is zo goed als volledig opgeheven met een verhuis van de artikels naar het WER. (wetboek van economisch recht)
Voor meer informatie over de ondernemingsrechtbank en haar bevoegdheid klik hier.
Voor veer informatie over het ondernemingsbewijsrecht klik hier
Voor het begrip onderneming klik hier
De rechtspraak dient voor toepassing vandaag gelezen samen met voormelde recentere wetgeving.