Artikel 39bis, eerste lid, 1° WBTW bepaalt dat van de belasting zijn vrijgesteld, de leveringen van goederen door de verkoper, andere dan een belastingplichtige die de regeling geniet bepaald in artikel 56, § 2, door de afnemer of voor hun rekening verzonden of vervoerd buiten België, maar binnen de Gemeenschap, die worden verricht voor een andere belastingplichtige, of voor een niet-belastingplichtige rechtspersoon, die als zodanig optreden in een andere lidstaat en die er aldaar toe gehouden zijn hun intracommunautaire verwervingen van goederen aan de belastingen te onderwerpen, voor zover die leveringen van goederen niet onderworpen zijn van de bijzondere regeling van belastingheffing over de winstmarge ingesteld bij artikel 58, § 4.
Artikel 39bis WBTW onderwerpt het voordeel van de vrijstelling van de belasting dus aan volgende voorwaarden:
de goederen moeten verzonden worden buiten de lidstaat van vertrek en bestemd zijn voor een andere lidstaat;
de levering moet worden verricht voor een andere belastingplichtige of voor een niet-belastingplichtige rechtspersoon die als zodanig optreedt in een andere lidstaat dan de lidstaat van waaruit de goederen worden verzonden of vervoerd.
Gelet op de term “verzonden” dient gesteld te worden dat de intracommunautaire verwerving van een goed pas plaatsvindt en de intracommunautaire levering eerst wordt vrijgesteld, wanneer de macht om als eigenaar te beschikken over het goed op de afnemer is overgegaan en de leverancier aantoont dat dit goed naar een andere lidstaat is verzonden of vervoerd en het grondgebied van de lidstaat ingevolge deze verzending of dit vervoer fysiek heeft verlaten (vgl. HvJ 27 september 2007, C-409/04, Teleos e.a.).
Wat de eerste voorwaarde betreft, namelijk de verzending of het vervoer van de goederen buiten België maar binnen de Gemeenschap, moet het bewijs van de echtheid van de verzending of van het vervoer buiten België geleverd worden door de leverancier van de goederen aan de hand van een geheel van gebruikelijke en met elkaar overeenstemmende handelspapieren, zoals bestelbons, facturen van de vervoerder, vervoerdocumenten, betalingsstukken, contracten, ontvangsten van betaling, enz.
Geen enkel stuk, apart beschouwd, is onontbeerlijk of voldoende (perscommuniqué van de minister van Financiën, BS, 20 februari 1993, p. 3.952). Dat er voor het bewijs van het vervoer of de verzending naar een andere lidstaat een geheel van met elkaar overeenstemmende stukken nodig is, volgt uit de artikelen 1 en 3 van het KB nr. 52 van 29 december 1992.
Het vervoer of de verzending moet gebeuren door de verkoper (in casu NV N. / NV B.C.T.), de koper (in casu de Spaanse klanten) of voor hun rekening. Een vervoer dat geschiedt door of voor rekening van een daaropvolgende klant (in casu Franse klanten) van de koper (in deze de Spaanse klanten van NV N. / NV B.C.T.) laat niet toe de vorige leveringen vrij te stellen. In het geval waar uit de contracten en de handelsstukken in het bezit van de leverancier zou blijken dat een volgende klant het vervoer verricht heeft voor rekening van de eerste koper, kan de Belgische leverancier zijn (eerste) levering vrijstellen; de daaropvolgende leveringen worden dan geacht plaats te vinden in de lidstaat van aankomst van de goederen.
Volgens het Hof van Justitie moet de vrijstelling voor intracommunautaire levering beoordeeld worden met inachtneming van de objectiviteitstoets. Ook al mag de bewijslast door de nationale overheden verder ingevuld worden, houdt dit, volgens het Hof, niet in dat zij de vrijstelling mogen weigeren op louter formele gronden als op grond van objectieve elementen vaststaat dat aan de materiële vereisten van de vrijstelling werd voldaan. Men kan dan op basis van vermoedens rond intentie of oogmerk van de handeling mede gebaseerd op bepaalde feitelijke elementen de vrijstelling niet weigeren.