Overeenkomstig artikel 1452 gerechtelijk wetboek is de derde beslagene ertoe gehouden om binnen de 15 dagen na derdenbeslag verklaring te doen van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag.
Het voorafgaande artikel 1451 gerechtelijk wetboek legt de derde beslagene een verbod op om vanaf de ontvangst van de akte houdende derdenbeslag de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag uit handen te geven.
In deze zaak had de derde beslagene haar verklaring van derde- beslagene niet tijdig afgelegd.
De derde heeft na het bewarend derdenbeslag het factuurbedrag dat ze verschuldigd was aan de beslagene gedeeltelijk uit handen gegeven. Door deze betalingen heeft ze het afgifteverbod onbetwistbaar geschonden.
Het beslag onder derden heeft immers de volledige onbeschikbaarheid van de schuldvordering, die het voorwerp van het beslag is tot gevolg. Zoals meestal, is ook in deze zaak het beslag gelegd op “alle sommen” die de derde “schuldig is of zal zijn” aan de beslagene. Het beslag is dus niet beperkt tot het bedrag van de schuldvordering tot zekerheid waarvan het beslag wordt gelegd, die de oorzaak van het beslag is (zie DIRIX en BROECKX, beslag in A.P.R., Kluwer 2010, nummer 792).
Op basis hiervan werden de inbreuken op beide verplichtingen als vaststaand beschouwd door de rechter.
In dat geval dient de door artikel 1456 gerechtelijk wetboek (wegens laattijdige verklaring) en de door artikel 1451 gerechtelijk wetboek (wegens verboden afgifte) voorziene sanctie, die voor beide inbreuken dezelfde is, in principe opgelegd worden.
Alleen wanneer de omstandigheden van de zaak het rechtvaardigen heeft de beslagrechter de mogelijkheid om deze sanctie niet op te leggen (cassatie 26 april 2002, A.C. 2002 1133, nummer 255 en rechtskundig weekblad 2002-03,1220).
In haar verweer wees de derde beslagene erop dat het beslag gelegd werd in de volle bouwverlofperiode. Dit feitelijk gegeven kan inderdaad verklaren waarom haar verklaring enkele dagen te laat werd opgestuurd.
Maar dit rechtvaardigt evenwel niet dat de derde beslagene reeds daags na- haar verklaring van derde beslagene en vervolgens 15 dagen later opnieuw een groot deel van haar verklaarde schuld uitbetaalt aan de oorspronkelijke schuldenaar (beslagene). In het beslagexploot had de beslaglegger zich formeel verzet tegen iedere betaling aan de beslagene en werd de derde beslagene uitdrukkelijk aangemaand om zich te houden aan een afgifteverbod, zoals verwoord in artikel 1451 gerechtelijk wetboek, waarvan de teksten volledig weergegeven werd. De mogelijke sanctie om “gewoon schuldenaar te worden verklaard voor de oorzaken van het beslag”, zoals bepaald in voormeld artikel, was haar dus ook bekend.
In de marge hield de rechter rekening met de ervaring die de derde beslagene moest hebben met de regels van het derdenbeslag:
“de derde beslagene is overigens een groot aannemingsbedrijf dat sinds meer dan 10 jaar bestaat. In haar handen zal zeker reeds meer dan eens een derdenbeslag gelegd zijn of zelf zal ze waarschijnlijk ook reeds derdenbeslag gelegd hebben. De verplichtingen van de derde, die sowieso wettelijk zijn en bijgevolg iedereen geacht wordt te kennen, maar die haar bovendien nogmaals in het beslagexploot in herinnering gebracht werden, waren haar dus zeker bekend.”
Dat de sanctie enkel kan worden opgelegd in geval van fraude, collusie en van onverschoonbare onzorgvuldigheid, kan niet worden aanvaard.
Telkens de handelswijze van de derde ertoe strekt de figuur van het derdenbeslag te frustreren moet de sanctie worden opgelegd (DIRIX & BROECKX, Beslag, APR, 2010, 802 en 816).
De beslagrechter verklaart de derde beslagene bijgevolg schuldenaar van de oorzaken en kosten van het bewarend, derdenbeslag. De beslagrechter kan de derde beslagene niet veroordelen tot betaling van deze oorzaken en kosten. Bij gebreke aan deze veroordeling levert de aldus uitgesproken schuldenaarsverklaring geen uitvoerbare titel op ten aanzien van de derde.
In de noot onder dit vonnis van Alexander Meeuwisen verwijst de auteur naar E. DIRIX, “de aard van de schuldenaarsverklaring bij derdenbeslag”, rechtskundig weekblad 1989 1990, 1020 - 1023. Hierin stelt DIRIX dat artikel 1456 gerechtelijk met boek enkel voorziet dat de derde beslagene als schuldenaar wordt verklaard, zonder de mogelijkheid voor de beslagrechter de derde beslagene te veroordelen voor de oorzaken en kosten van het beslag.
De beslaglegger beschikt dus niet over een uitvoerbare titel na een schuldenaarsverklaring door de beslagrechter. Wil de schuldeiser uitvoeren dan zal deze na het bekomen van deze schuldenaarsverklaring een uitvoerbare titel dienen te benaarstigen tegen de derde beslagene en dit vergt dan weer een procedure ten gronde zoals in te leiden middels dagvaarding van de derde voor de rechter ten gronde (de feitenrechters). De derde beslagene was een derde in de oorspronkelijke procedure tussen de beslaglegger en de schuldenaar. Het oorspronkelijke vonnis tussen schuldenaar en schuldeiser kan hij aanwenden wanneer hem dit tot voordeel strekt. Maar het gezag van gewijsde van dit oorspronkelijke vonnis kan hem niet worden opgedrongen aangezien hij deze procedure derde was.