Samenvatting
Artikel 505, eerste lid, 4°, Strafwetboek, zoals ingevoerd met de wet van 7 april 1995 en in werking getreden op 10 mei 1995, bepaalt dat worden gestraft: "4° zij die de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van de in artikel 42, 3°, bedoelde zaken hebben verheeld of verhuld, ofschoon zij de oorsprong ervan kenden of moesten kennen."
Artikel 505, eerste lid, 4°, Strafwetboek, zoals gewijzigd met de wet van 10 mei 2007 en in werking getreden op 1 september 2007, bepaalt dat worden gestraft: "4° zij die de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van de in artikel 42, 3°, bedoelde zaken verhelen of verhullen, ofschoon zij op het ogenblik van de aanvang van deze handelingen de oorsprong van die zaken kenden of moesten kennen."
Uit de tekst van artikel 505, eerste lid, 4°, Strafwetboek en de wetsgeschiedenis ervan volgt dat het door deze bepaling bedoelde witwasmisdrijf een voortdurend misdrijf is. Het misdrijf ontstaat bij het verhelen of verhullen van de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van de in artikel 42, 3°, bedoelde zaken en blijft voortduren zolang de dader die elementen verheelt of verhult. De dader is evenwel slechts strafbaar indien hij op het ogenblik van de aanvang van het verhelen of verhullen de illegale oorsprong van de verheelde of verhulde zaken kende of moesten kennen.
De strafbaarheid van de door artikel 505, eerste lid, 2° en 4°, Strafwetboek bedoelde witwasmisdrijven vereist niet dat de door artikel 42, 3°, Strafwetboek bedoelde zaken afkomstig zijn van een basismisdrijf waarvoor de verjaring van de strafvordering nog niet is ingetreden.
Het arrest oordeelt dat in zoverre er al sprake zou zijn van een wederrechtelijke, strafbare vervreemding van goederen, deze feiten heel zeker verjaard zijn. Het verklaart op die grond eisers klacht met burgerlijke partijstelling niet ontvankelijk. Aldus schendt het arrest artikel 505, eerste lid, 2° en 4°, Strafwetboek.
Het middel is gegrond.
De door artikel 462 Strafwetboek bedoelde strafuitsluitende verschonings-grond belet niet dat een onder die omstandigheid gepleegde diefstal een door artikel 42, 3°, Strafwetboek bedoelde zaak oplevert.
Artikel 505, tweede lid, Strafwetboek, zoals ingevoerd met de wet van 7 april 1995 en in werking getreden op 10 mei 1995, bepaalt: "De in 3° en 4° beoogde misdrijven blijven bestaan, ook indien ze gepleegd worden door de dader of mededader van, respectievelijk de medeplichtige aan het misdrijf waaruit de zaken bedoeld in artikel 42, 3° voortkomen."
Artikel 505, tweede lid, eerste zin, Strafwetboek, zoals gewijzigd met de wet van 10 mei 2007 en in werking getreden op 1 september 2007, bepaalt: "De in het eerste lid 3° en 4° genoemde misdrijven bestaan, indien de dader ervan ook dader, mededader van of medeplichtige is aan het misdrijf waaruit de zaken genoemd in artikel 42, 3° voortkomen."
Hij die dader, mededader of medeplichtige is van het misdrijf waaruit de zaken genoemd in artikel 42, 3°, Strafwetboek voortkomen, kan dader zijn van het door artikel 505, eerste lid, 4°, Strafwetboek bedoelde witwasmisdrijf met betrekking tot de zaken genoemd in artikel 42, 3°, Strafwetboek.