De aalmoezeniers, islamconsulenten en moreel consulenten zijn geen personeelsleden van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen en hebben niet de hoedanigheid van rijksambtenaar.
zie art. 39bis van het KB van 21 mei 1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen
Derhalve dienen de lijst van de islamconsulenten die belast zijn met het verlenen van religieuze bijstand aan gedetineerden moet opgesteld door het representatief orgaan van de (in casu islamitische) eredienst.
De de minister van Justitie kan hen zonder dit voorstel niet kan erkennen aangezien islamconsulenten geen rijksambtenaren zijn;
Deze consulenten moeten om hun opdracht van religieuze bijstand aan de gedetineerden te kunnen blijven uitvoeren, hun erkenning door de Moslimexecutieve van België, die daarmee attesteert dat ze de vereiste bekwaamheid en religieuze kennis hebben om hun opdracht uit te voeren behouden.
Deze erkenning wordt van zodra ze verleend is, geacht wordt te gelden totdat ze uitdrukkelijk wordt ingetrokken door de voornoemde Executieve, die als enige de bevoegdheid heeft de gegrondheid van de motieven voor de intrekking te beoordelen.
De toetsing van de motieven stuit op bijzonderheden die eigen zijn aan het statuut van de islamconsulenten die gedeeltelijk onder het administratief recht en gedeeltelijk onder een religieus recht vallen.
Ten aanzien van het grondwettelijk beginsel van de scheiding van Kerk en Staat en van art. 21 van de Grondwet, komt het noch de minister van Justitie noch de Raad van State toe de redenen te toetsen waarom een religieus orgaan zijn vertrouwen in een van zijn vertegenwoordigers opzegt.
Wanneer de Moslimexecutieve besluit de aanstelling van verzoeker van een islamconsulent te beëindigen en aldus een einde te maken aan zijn opdracht heeft de minister van Justitie geen andere mogelijkheid had dan het bestreden besluit vast te stellen.
De minister van Justitie de Moslimexecutieve van België niet moest ondervragen over de wijze waarop deze zouden besluiten de aanstelling van een consulent te beëindigen en heeft het recht niet het dossier te analyseren alvorens haar beslissing te nemen, omdat ze zich anders op het bevoegdheidsterrein zou begeven van het representatief orgaan van de islamitische eredienst.
De minister van Justitie is slechts bevoegd om de verleende machtiging of erkenning definitief of tijdelijk in te trekken, onder meer in geval van overtreding van de regels vervat in artikel 48 van KB van 21 mei 1965 .
Dit artikel stelt:
Art. 48. Het is de (de aalmoezeniers, islamconsulenten en moreel consulenten) verboden : <KB 2001-03-23/32, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-04-2001>
1° de feiten bekend te maken die zij bij de uitoefening van hun ambt mochten hebben vernomen; dit verbod blijft na hun ontslag gelden;
2° ter wille van de uitoefening van hun ambt giften, gratificaties of welke voordelen ook te aanvaarden, die niet zijn de hun uit 's Lands Kas uitgekeerde bezoldiging, toelagen of vergoedingen.
(3° geestrijke dranken of enig schadelijk product in de inrichting binnen te brengen;
4° zonder toelating iemand in de inrichting binnen te brengen;
5° enig aan de Staat toebehorend voorwerp te gebruiken, behalve indien dit geschiedt in of naar aanleiding van de uitoefening van hun ambt;
6° zonder uitdrukkelijke toelating van de Minister van Justitie, aan anderen dan aan de bevoegde overheden inlichtingen of getuigschriften over te maken betreffende ofwel gedetineerden, ofwel de organisatie van de verschillende diensten;
7° voorwerpen die voor de gedetineerden bestemd zijn of hun toebehoren, binnen of buiten de inrichting te brengen of boodschappen voor hen te verrichten zonder de toelating van de (adviseur-gevangenisdirecteur); <KB 2006-12-28/43, art. 15, 014; Inwerkingtreding : 01-12-2004>
8° om het even wat van de gedetineerden te kopen of te ontlenen, dan wel aan hen te verkopen of te lenen;
9° buiten de gevallen waarvoor de Minister van Justitie een bijzondere toelating heeft verleend, gedetineerden of echtgenote, bloed- of aanverwanten ervan in eigen dienst te nemen;
10° om het even welke onregelmatige mededeling van de gedetineerden, hetzij binnen de inrichting, hetzij met de buitenwereld, te vergemakkelijken of te gedogen;
11° buiten de inrichting en in het bijzonder aan verwanten en vrienden van de gedetineerden inlichtingen te verstrekken over de dienst;
12° aan gedetineerden genade, strafvermindering, voorwaardelijke invrijheidstelling of andere gunsten te beloven;
13° de gedetineerden te beïnvloeden bij de keuze van hun verdedigers of raadslieden.) <KB 2001-03-23/32, art. 14, 009; Inwerkingtreding : 01-04-2001>