De artikelen 6.1. EVRM en 14.1 IVBPR zijn alleen van toepassing op het onderzoek van hetzij betwistingen over burgerlijke rechten en verplichtingen, hetzij de gegrondheid van de ingestelde strafvordering. Die bepalingen zijn bijgevolg niet van toepassing op de strafuitvoeringsrechtbank die kennisneemt van een verzoek tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit.
Art. 648 Ger.W. vermeldt de gevallen waarin de onttrekking van de zaak aan de burgerlijke rechter kan worden gevorderd. Deze bepaling is niet van toepassing op strafzaken.
Art. 828, 9° Ger.W. bepaalt dat iedere rechter kan worden gewraakt indien hij raad gegeven, gepleit of geschreven heeft over het geschil, of indien hij daarvan vroeger kennis heeft genomen als rechter of als scheidsrechter.
Het feit dat een assessor in de strafuitvoeringsrechtbank, bij de uitoefening van zijn beroep, de veroordeelde heeft ontmoet die vervolgens voor hem verschijnt, valt niet onder de in art. 828, 9o Ger.W. vermelde gevallen.
Art. 300, derde lid Ger.W. onderwerpt de assessoren in strafuitvoeringszaken aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende magistraten, met uitzondering van de benoeming of de contractuele aanwerving in een bezoldigde openbare functie of ambt van administratieve aard.
Rekening houdend met deze uitzondering, kan de functie van gevangenisdirecteur niet als een verboden onverenigbaarheid worden aangevoerd.
De therapeutische relatie of deskundigenrelatie die tussen een assessor en een veroordeelde die voor de strafuitvoeringsrechtbank moet verschijnen heeft bestaan, maakt geen cumulatie uit van rechterlijke ambten en evenmin één van de in de art. 292 tot 299 Ger.W. opgesomde onverenigbaarheden.
Voor een modelakte van wraking klik hier