De regelgeving omtrent de dagelijkse leiding in de naamloze vennootschap wordt als rechtsonzeker en hinderlijk gepercipieerd.
De wet voorziet geen omschrijving van het begrip, waardoor men moet terugvallen op de invulling die hieraan in de rechtspraak gegeven wordt. In het arrest Delhaize keerde het Hof van Cassatie de eerdere rechtspraak plots om door te zeggen dat handelingen die door het dagelijks bestuur in de zin van artikel 525 W. Venn. gesteld kunnen worden slechts die handelingen zijn die “geboden zijn door de noden van het dagelijks leven van de vennootschap en diegene die zowel wegens het geringe belang als wegens de noodzaak van een snelle oplossing, het optreden van de raad van bestuur overbodig maken”.
Met dit arrest schroefde het Hof van Cassatie de bevoegdheid van het dagelijks bestuur terug en vergrootte het de kloof tussen theorie en praktijk meer dan ooit. In de praktijk beschouwt men de dagelijks bestuurder immers als de motor van het vennootschapsleven en is men geneigd om het bevoegdheidspakket zoveel als mogelijk uit te breiden.
De beperking van de bevoegdheden van het orgaan van dagelijks bestuur na het arrest van het Hof van Cassatie in 2009 noopt tot het formuleren van de eerste onderzoeksvraag.
Dit is de vraag in welke mate het huidig normerend kader voldoende is om een transparante, rechtszekere en flexibele organisatorische werking van het (dagelijks) bestuur van de naamloze vennootschap te kunnen garanderen. De tweede onderzoeksvraag heeft betrekking op de rol die het orgaan van dagelijks bestuur nog kan/zal spelen in de toekomst.
Rekening houdend met de geplande vereenvoudiging/modernisering van het Belgische vennootschapsrecht, rijst de vraag naar de bestaansreden van dit orgaan.
Heeft het zin om, gelet op de beperkte invloed van de actuele regelgeving op de manier waarop men in de praktijk omgaat met de dagelijks bestuurder, het concept uit te diepen of verdient het aanbeveling - mede rekening houdend met de onbekendheid van een dagelijks bestuurder in een internationale context - om tabula rasa te maken wat het verleden betreft en resoluut te gaan voor de afschaffing van dit orgaan?
De terughoudendheid van het Hof van Cassatie in een arrest van 26 februari 2009 (het arrest-Delhaize) deed heel wat stof opwaaien. Naar aanleiding van deze rechtspraak werd er in de rechtsleer felle kritiek geleverd op het feit dat de bevoegdheden van het dagelijks bestuur, in tegenstelling tot de tendens in de bedrijfswereld om de macht van het dagelijks bestuur te maximaliseren, werden teruggebracht tot slechts twee categorieën van handelingen: terugkerende handelingen en handelingen die zowel urgent als van gering belang zijn, met dien verstande dat ze de tussenkomst van de raad van bestuur niet rechtvaardigen.
De vaststelling dat het Hof van Cassatie de bevoegdheid van het dagelijks bestuur terugschroefde – met als gevolg dat de bestaande kloof tussen theorie en praktijk nog meer werd vergroot – noopt tot het formuleren van de centrale onderzoeksvraag: is art. 525 W. Venn. aan een grondige herziening toe of dient men te kiezen voor een radicaal omdenken van het bestuursmodel in de NV door het orgaan van dagelijks bestuur as such af te schaffen?