Lees deze integrale bijdrage op de site "Selected works of Serge Gutwirth: Vrije universiteit Brussel"
In deze bijdrage komt de vraag aan bod welke houding we als burger moeten aannemen wanneer we vaststellen dat een protest van een milieuvereniging gevoerd tegen een patattenveld kan resulteren in loodzware straffen, waarbij zelfs de kwalificatie bendevorming werd weerhouden.
In het gelijknamig liedje "klein, klein kleutertje", worden kinderen met geweld geconfronteerd lees strafbare slagen uitgedeeld door de vader omdat een klein kind bloemetjes uit de hof heeft geplukt. Dat zulks nog steeds één van de meest gekende en geliefde kinderliedjes is, is werkelijk van de pot gerukt.
Mamaatje die zal kijven en papaatje die zal slaan voor geplukte bloemetjes terwijl de rechter kijft en slaat voor vernielde patatjes die het DNA van de voedselketen bedreigen en aldus een gevaar uitmaakt voor de volksgezondheid. [...]
In een rechtstaat bestaat er een recht van protest en politieke- sociale- dan wel milieuactie. Dit recht op protest en actie wordt aanvaard mits er geen geweld op personen wordt gepleegd en de uitoefening va het recht proportioneel is. Dat de burger een stem heeft tegen de aanslagen van het bedrijfsleven op de natuur en de voedingsindustrie kan in een rechtstaat toch niet ter discussie staan.
De auteurs hekelen ook het verloop van het proces waarin de beklaagden werd geweigerd bewijsmateriaal aan te voeren waarin volgens hen werd aangetoond dat de verwondingen van minstens enkele politieagenten niet afkomstig waren van hun bewuste actie.
Evenmin werden de beklaagden toegelaten het bewijs te leveren van het gevaar van de genetisch gemanipuleerde patatjes voor de volksgezondheid en aldus werden ze verhinderd de proportionaliteit van de actie te pleiten evenals de overmacht. Dit komt volgens de auteurs neer op een schending van het recht op verdediging, reden waarom de verdediging niet verder deel wou nemen aan het debat en er een uitspraak bij verstek volgde.
Te dezen heeft de rechtbank dan maar klakkeloos de visie van het Openbaar Ministerie gevolgd, hetgeen door de auteurs zwaar wordt bekritiseerd in het pre-potpourri tijdperk. Maar zelfs na de post-Napoleontische Potpourriwetgeving wordt nog steeds weerhouden dat in een rechtstaat de rechter nooit een blinde inwilligingsplicht heeft ten aanzien van de vorderingen van het openbaar ministerie, zelfs niet wanneer beklaagden verstek laten.
De auteurs gaan in op de al te simplistische stelling van Leo Neels (Knack.be,3 maart 2013), namelijk dat de taak van de strafrechter bij verstek bestaat in een controle in hoeverre alle constitutieve bestanddelen van het ten laste gelegde misdrijf verenigd, in welk geval de rechter zou moeten veroordelen. Deze simplistiek past misschien in de verkorte inleiding van het recht voor niet juristen in een niet-secundaire onderwijssetting.
Recht is meer dan een digitaal boekhoudkundig proces. Begrippen zoals opzet, uitlokking, overmacht, sociaal verweer, zelfverdediging, verschoningsgronden, rechtvaardigingsgronden, straftoemeting, schuldinzicht, dader en slachtofferbenadering, algemeen belang, verzachtende omstandigheden, passen niet in deze rechtsverkleuterende simplistiek.
En meer dan terecht plaatsen de auteurs als kers op de taart van de behoorlijke rechtsbedeling de motivering, het eerlijk proces en de rechten van verdediging.