Deze bijdrage in het RW geeft in zeer verkorte vorm de kernresultaten weer van het doctoraatsonderzoek naar de draagwijdte en de functie van het algemeen rechtsbeginsel fraus omnia corrumpit in het Belgische privaatrecht. Boek zoals verschenen bij die Keure.
Het begrip bedrog wordt uitgeklaard, evenals het toepassingsgebied, de voorwaarden, de rechtsgevolgen en de mogelijke functies van fraus omnia corrumpit en de afbakening van dit beginsel ten opzichte van aanverwante figuren, zoals het verbod op rechtsmisbruik en wetsontduiking
Bespreking door de uitgever van het doctoraat
Fraus omnia corrumpit, bedrog vernietigt alles.. Het beginsel verbiedt de persoon die zich schuldig maakt aan bedrog zich op dit bedrog te beroepen om een recht te verkrijgen.
Hoe vertaalt men evenwel naar ons privaatrecht zo'n vage en algemene uitdrukking? Meer zelfs, hoe geeft men invulling aan een principe dat door het Hof van Cassatie als algemeen rechtsbeginsel is erkend en dat in zeer uiteenlopende situaties wordt toegepast?
In dit boek is Annekatrien Lenaerts de grote uitdaging durven aangaan om de vaagheid van het adagium in het privaatrecht te doorbreken. Vanuit een duidelijke probleemstelling, glasheldere onderzoeksvragen, een stevig onderzoeksplan en een betrouwbare onderzoeksmethode, heeft zij de toepassingen van fraus omnia corrumpit in het privaatrecht in kaart gebracht en grondig geanalyseerd.
Met dit werk heeft de vaagheid plaatsgemaakt voor scherpe contouren, zowel op het vlak van de (eigenlijke en oneigenlijke) toepassingsgevallen, de toepassingsvoorwaarden en de gevolgen van het adagium, als op het vlak van de juiste rol en plaats ervan binnen de bronnen van het recht en in de verzameling algemene rechtsbeginselen.
Wie dit boek leest of ook maar consulteert, zal erin vinden wat hij of zij zoekt, maar zal ook verrast en geboeid zijn door de trefzekere analyses en de rijkdom aan nieuwe en consistente inzichten die zijn samengebracht in een ware theorie van fraus omnia corrumpit.
Het boek is de handelseditie van het doctoraal proefschrift over Fraus omnia corrumpit in het privaatrecht waarmee Annekatrien op 1 maart 2013, met brio de titel van doctor in de rechten aan de KUL behaalde.
Het adagium "fraus omnia corrumpit" werd verankerd in artikel 1.10 NBW waarvan de tekst luidt:
"De opzettelijke fout, gepleegd met het oogmerk te schaden of uit winstbejag, mag de dader geen voordeel verschaffen."
Uittreksel uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel houdende Boek 1 “Algemene bepalingen” van het Burgerlijk Wetboek:
Deze bepaling (art. 1.10 NBW) verankert een algemeen erkend rechtsbeginsel dat talloze malen werd bevestigd door het Hof van Cassatie: het verbod op rechtsmisbruik. Dit verbod beheerst de uitoefening van alle subjectieve rechten, met uitzondering van de discretionaire rechten die in ons recht eerder zeldzaam zijn. De definitie van het verbod op rechtsmisbruik werd onafgebroken gehanteerd door het Hof sinds zijn mijlpaalarrest van 10 september 1971 dat betrekking had op een buitencontractuele context (Cass. 10 september 1971, Arr.Cass., 1972, 31 met conclusie Ganshof Van Der Meersch, Pas. 1972, i, 8, RCJB 1976, 300 noot P. Van Ommeslaghe). Het beginsel van het verbod op rechtsmisbruik werd meermaals bevestigd door het Hof van Cassatie buiten het contractenrecht (zie bijvoorbeeld Cass. 19 november 1987, Pas., 1988, i, blz. 332; Cass. 10 juni 2004, Pas., 2004, blz. 996; Cass. 21 maart 2013, Pas., 2013, blz. 766; Cass. 23 mei 2019, C.16 0474.F; Cass. 15 februari 2019, C.18 0428.n: een misbruik kan ook bestaan in de aanwending van rechtsregels of rechtsinstellingen in strijd met het doel waarvoor deze zijn ingesteld. Zie over dit leerstuk ook S. Stijns, 1, 2015, nr. 90, blz. 71-72; P. Wéry, i, nr. 112-118; P. Van Ommeslaghe, i, nr. 21-37).
Het generieke criterium dat is opgenomen in paragraaf 2 van de bepaling wordt door het Hof van Cassatie ook gehanteerd in talrijke arresten in het kader van het contractenrecht (bijvoorbeeld Cass. 8 februari 2001, Pas., 2001, 244; Cass. 11 september 2003, Pas., 2003, 1386; Cass., 16 november 2007, Pas., 2007, 2050; Cass. 3 december 2007, Pas., 2007, 2173; Cass. 9 maart 2009, Pas., 2009, 689; Cass. 8 februari 2010, Pas., 2010, 402; Cass. 1 oktober 2010, Pas., 2010, 2470; Cass. 17 januari 2011, Pas., 2011, 200). Bij de beoordeling van de voorliggende belangen moet de rechter rekening houden met alle concrete omstandigheden van de zaak (Cass. 9 maart 2009, Pas., 2009, 689; Cass. 6 januari 2011, Pas., 2011, 44; Cass. 23 mei 2019, C.16 0474.F, Cass. 19 december 2019, C.19 0127.n; Cass. 27 januari 2020, C.19 0020.n), waaronder bijvoorbeeld de aard en de strekking van het uitgeoefende recht. Voor de invulling van dat criterium wordt verwezen naar vaste rechtspraak er kan sprake zijn van rechtsmisbruik, zelfs wanneer het uitgeoefende recht van openbare orde is of van dwingend recht (bijvoorbeeld Cass. 22 september 2008, Pas., 2008, 1999; Cass. 2 april 2015, Pas., 2015, 908)..
Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie (zie S. Stijns, 1, 2015, nr. 94, blz. 77-79) is de gebruikelijke sanctie de matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening (Cass. 16 december 1982, Pas., 1983, i, 472; Cass. 18 februari 1988, Pas., 1988, i, blz. 728; Cass. 11 juni 1992, Pas., 1992, i, 898; Cass. 8 februari 2001, Pas., 2001, 244, RW 2001-02, 778, noot a. Van Oevelen). Die matiging kan echter zover gaan dat de rechter aan de houder van het recht de mogelijkheid ontzegt om zich erop te beroepen in de gegeven omstandigheden (bijvoorbeeld Cass. 8 februari 2001, Pas., 2001, 244, RW 2001-02, 778, noot a. Van Oevelen; Cass. 1 oktober 2010, Pas., 2010, 2470, RW 2011-12, 142, noot S. Stijns en s. Jansen, RGDC-TBBR 2012, blz. 387, noot P. Bazier; Cass. 19 december 2019, C.19 0127.n).
De sanctie voor rechtsmisbruik kan ook bestaan in het herstel van de door het misbruik veroorzaakte schade, hetzij in natura, hetzij in de vorm van een schadevergoeding (bijvoorbeeld Cass. 26 oktober 2017, C.16 0393.n).
Het beginsel van het verbod op rechtsmisbruik kent talrijke toepassingen, waarvan sommige uitdrukkelijk verankerd worden in het ontwerp nieuw Burgerlijk Wetboek (bijvoorbeeld artikel 5 234, eerste lid, inzake het recht op uitvoering in natura, artikel 5.94, inzake de buitengerechtelijke ontbinding van het contract, of artikel 5 119, inzake de vormen van restitutie).