De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leidinggevenden en van de rechtspersonen die ze leiden, is al vele jaren een actueel onderwerp. Noch het beheersen van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid noch het onderzoeken en het beoordelen ervan ligt voor de hand. Die aspecten vereisen immers zowel een grondige kennis van het recht als van de concrete werking van de ondernemingen en verenigingen. Als deze kennis ontbreekt, zal het risico zich in het bedrijf of de vereniging frequenter voordoen en zullen het onderzoek en de beoordeling worden gereduceerd tot gemeenplaatsen die de strafrechtelijke verantwoordelijkheid reduceren tot een zuiver objectieve aansprakelijkheid.
Deze vaststellingen bij de vorige uitgave hebben nog niet aan belang ingeboet, integendeel. Wetgevende initiatieven en verfijning van de rechtspraak in het domein van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid in de onderneming van zowel de leidinggevende als de rechtspersoon zijn nauwelijks bij te houden. De wetgever tracht vanuit een steekvlampolitiek steeds weer de strafrechtelijke verantwoordelijkheid in de ondernemingssfeer te regelen in alle details. Het resultaat is bekend: onbehoorlijke wetgeving in al zijn mogelijke verschijningsvormen.
Niettemin kan men verfijningen in de rechtspraak ontwaren. Soms komt het schuldstrafrecht opnieuw op de voorgrond, zodat een veroordeling niet louter gebaseerd is op het enkele feit dat de onderneming een winstoogmerk heeft en de leidinggevende leiding geeft, maar soms neemt de rechtspraak ook haar toevlucht tot meer ‘creatieve’ pistes, waarbij de rechter al eens op de beleidsstoel zit.
Ondanks alle evoluties valt het op dat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid uiteindelijk meestal kan worden beoordeeld via de grote principes van het strafrecht, die al ingebakken zaten in het Strafwetboek anno 1867.
Het hier besproken boek benadert de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leidinggevenden en van rechtspersonen zowel vanuit de juridische als vanuit de bedrijfseconomische realiteit. Het richt zich tot magistraten, advocaten, bedrijfsjuristen, forensische auditoren, bedrijfsleiders en hun adviseurs.
• F. ROGGEN, "Participation et imputabilité: l'application de ces principes à l'épreuve de la responsabilité pénale des personnes morales", Actualités de droit pénal et de procédure pénale, Jonge Balie van Brussel, mei 2001, p. 15;
• M. BURTON, Le point sur la responsabilité pénale des personnes morales, CUP Luik, dec. 2003, p. 235-236.
• Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent [RABG] 2019/3, KEMPENEERS, Philip, 222, Stradabibliotheek
• Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent [RABG] VANHEULE, Jan; Noot 'Kanttekeningen bij het gradueel onderscheid tussen daderschap en medeplichtigheid' 2013, nr. 14, p. 1039-1053.
Let wel nieuwe regeling met afschaffing decumul in het strafwetboek2024. zie www.elfri.be - Artikel - Strafrechtelijke verantwoordelijkheid rechtspersonen met wijziging Sw 2024
Wetgevende documenten
zie parlementaire voorbereidingen waarbij de oude decumul regeling werd vervangen door de huidige lezing van het art. 5 lid 2 Strafwetboek. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat het voor de rechter bijzonder moeilijk is om te bepalen wie de zwaarste fout heeft begaan
“In de bestaande regeling dient de rechter immers te oordelen of het misdrijf uitsluitend te wijten is aan een natuurlijke persoon en terzelfdertijd dient hij ook de foutieve gedraging van de rechtspersoon vast te stellen en af te wegen. Er wordt bovendien nergens een concrete indicatie gegeven van wat begrepen moet worden onder het begrip 'zwaarste fout'. De rechter moet dit in concreto toepassen. Dit stelt de rechter voor enorme problemen bij cumulatie van verschillende fouten op niveau van verschillende ondernemingen, bijvoorbeeld op een werf met aannemers en onderaannemers. Moet men dan uit al deze fouten de zwaarste fout afwegen of moet telkens op elk niveau afzonderlijk de fout van actor-rechtspersoon worden afgewogen?
Daarbij zorgt ook het criterium 'wetens en willens' voor de nodige problemen. Volgens het Hof van Cassatie wil dit niet zeggen dat een algemeen of bijzonder opzet vereist is. De aanwezigheid van opzet wordt beoordeeld in de concrete geestesgesteldheid van de natuurlijke persoon en niet in de wettelijke kwalificatie van het misdrijf. Men kan dus wetens en willens misdrijven uit onachtzaamheid plegen (Cass. 4 maart 2003, P.02.1246.N).
In de parlementaire voorbereiding werd eveneens verwezen naar het omgekeerd en contraproductief effect van de actuele decumulregeling die tevens deresponsabiliserend werkt.
De decumul werd aanvankelijk ingevoerd om de werknemers te beschermen en om de rechter tot een keuze te verplichten. Men beoogde te vermijden dat de strafrechtelijk verantwoordelijke personen steeds samen met rechtspersonen zouden worden veroordeeld. Het beoogde doel, het vermijden van een cascade van vervolgingen en veroordelingen, werd echter niet bereikt. Parketten nemen logischerwijs niet het risico dat men de schuld verschuift en gaan systematisch over tot vervolging van zowel de natuurlijke persoon als de rechtspersoon. Het volle gewicht van het afwegen van de zwaarste fout komt volledig bij de strafrechter terecht waardoor de decumulatie van veroordelingen leidt tot een cumulatie van vervolgingen. Men stelt dan ook een vertraging in de afhandeling van strafdossiers en een verzwaring van de procedure vast.
Op basis van deze argumenten, die ook vroeger reeds werden aangehaald, lijkt het aangewezen het tweede lid van artikel 5 te schrappen. De natuurlijke personen zullen nog steeds voor hun verantwoordelijkheid geplaatst kunnen worden en het Openbaar Ministerie zal een beleidslijn kunnen bepalen om naargelang de aard der zaken al dan niet beide te vervolgen.
Het uitgangspunt is daarbij dat de vervolging van de rechtspersoon geenszins de vervolging van de natuurlijke persoon mag uitsluiten als dader, mededader of medeplichtige. De beoordeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid wordt overgelaten aan het parket en de rechtbanken. Het Openbaar Ministerie moet in volle onafhankelijkheid een afweging kunnen maken over wie vervolgd moet worden. De huidige situatie laat dit niet toe en leidt er, zoals reeds aangegeven, toe dat het Openbaar Ministerie meestal beide partijen vervolgt.
De bestaande beginselen van het strafrecht blijven dus overeind. De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van natuurlijke personen moet mogelijk blijven naast die van de rechtspersoon. Elk kan een fout begaan binnen de eigen verantwoordelijkheidssfeer.
De geldende beginselen van het strafrecht, o.a. de deelneming, volstaan om het Openbaar Ministerie efficiënt te laten vervolgen. Voor elk van de verdachten, zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, moet nagegaan kunnen worden of zij een fout hebben begaan die in oorzakelijk verband staan met de veroorzaakte gevolgen”.