De onderhoudsplicht van ouders (artikel 203 B.W.) voor de kinderen loopt ook door na de meerderjarigheid van het kind. De onderhoudsplicht voor een kind impliceert ook de plicht om voor een passende opleiding te zorgen en loopt door tot opleiding voltooid is. Dit is tot wanneer het kind een diploma behaald heeft dat redelijke kansen biedt op tewerkstelling.
Deze bijdrage zoekt het antwoord op de vraag onder welke voorwaarden en binnen welke grenzen ouders verplicht zijn en (blijven) in te staan voor de kosten van hun meerderjarige studerende kinderen? Artikel 203, § 1 BW bepaalt dat die plicht doorloopt tot de voltooiing van de opleiding. Maar wanneer is de opleiding van een jongvolwassene voltooid? Loopt de onderhoudsplicht door als het kind een diploma behaald heeft dat toegang geeft tot de arbeidsmarkt, maar daarna nog een andere opleiding aanvat? Hoeveel kansen moet het kind krijgen, op kosten van zijn ouders, wanneer de studies niet echt vlotten? Loopt de bijzondere onderhoudsplicht ook door wanneer het kind zijn studies beëindigd heeft, maar het nog even duurt vooraleer hij of zij werk vindt? Moet een ouder een financiële bijdrage blijven leveren wanneer het kind een opleiding heeft aangevat waarover die ouder niet geraadpleegd werd of, sterker nog, wanneer er al jaren geen contact meer is tussen ouder en kind?
De bijdrage vertrekt van de vuistregels van de rechtsleer van Senaeve, Declercq en Verschelden
1) de studies moeten een normale voortgang kennen;
2) de plicht vervalt bij het verwerven van een einddiploma van het hoger onderwijs (deze voorwaarde lijkt niet langer gevolgd, nu inmiddels algemeen voortgezette studies zelfs door de overheid worden aangemoedigd en veelvuldig voorkomen);
3) de eigen inkomsten van het kind moeten in rekening worden gebracht;
4) er moet rekening worden gehouden met de prioritaire onderhoudsaanspraak binnen het huwelijk;
5) er is geen verplichting om bij te dragen in niet-noodzakelijke meeruitgaven;
6) bij flagrante miskenning door het meerderjarige kind van de plicht tot eerbied voor de ouders, kan dit kind zijn recht op voortgezet onderhoud verliezen. (G. VERSCHELDEN meent echter dat het laakbare gedrag van het kind er niet toe kan leiden dat het kind zijn recht op voortgezet onderhoud verliest. Verschelden voegt er wel een regel aan toe, namelijk dat de buitenhuwelijkse samenwoning van het kind op zichzelf geen grond is tot beëindiging van de onderhoudsverplichting van de ouders).
De auteur toetst hierna deze regels aan de rechtspraak van 40 arresten van de hoven van beroep van Antwerpen, Brussel en Gent, uitgesproken in 2015, 2016 en 2017.
Kort samengevat:
De onderhoudsplicht van ouders voor hun kinderen loopt tijdens de volledige studieduur, dus ook na de meerderjarigheid, mits de studies een normale voortgang kennen. Maar wat is een normale voortgang? Rechtsleer en rechtspraak opteren voor een zeer studentvriendelijke invulling van de ouderlijke onderhoudsplicht.
Studies die onderbroken worden door ziekte, traumatische voorvallen, militaire verplichtingen, familiale dan wel sociale omstandigheden en die nadien hervat kunnen worden, blijven onderhoudsplichtige studies met normale voortgang.
Studenten kunnen zich volgens de rechtspraak tot 2 maal toe vergissen van studiekeuze, en zelfs na een bisjaar, aanvaardt de rechtspraak soms de derde kans voor een student zonder stopzetting van de onderhoudsplicht.
Op zich eindigt de onderhoudsplicht niet door te tewerkstelling. Indien de student, na een periode van tewerkstelling, de studies hervat, aanvaardt de rechtspraak dat de onderhoudsplicht herleeft, wanneer de duidelijke wil kan aangetoond worden dat de meerderjarige zich wil "herpakken", waarbij het vroegere studieverloop in beschouwing kan genomen, waarbij onder meer eerdere resultaten slaagkansen of de afwezigheid ervan in rekening kunnen gebracht. Geen enkele persoon heeft belang in een aaneenschakeling van gefaalde studies?
Alleen als het kind volstrekt zinloze studies zou hebben verricht of zijn recht op onderhoudsbijdrage zou hebben misbruikt ten aanzien van een van de ouders door studies voor oneigenlijk gebruik aan te wenden (als een soort alibi om nog niet op eigen benen te hoeven staan), zou deze verplichtingen vroegtijdig een einde kunnen nemen.
Het niet onderhouden van contacten met de ouder die onderhoudsgeld betaalt is volgens de rechtspraak geen reden om het onderhoudsgeld tijdens verdere studies af te schaffen.
De studies zijn niet zomaar beëindigd na het bekomen van een diploma. Zo wordt het behalen van een academische bachelor niet als een normaal studie-einde aanzien, gezien dit diploma weinig kansen biedt op de arbeidsmarkt. Zelfs het behalen van een diploma dat toegang biedt tot de arbeidsmarkt beëindigt niet zomaar de onderhoudsplicht van de ouders. Zo aanvaardt de rechtspraak verlenging van de studies voor korte aanvullende of gespecialiseerde studies (MANAMA en BANABA, master na master en bachelor na bachelor) , die in het verlengde liggen van de reeds gevolgde opleiding en dus niet zomaar een nieuwe studierichting uitmaken.
Hierover bestaat evenwel geen eensgezindheid. De recente tendens is evenwel de aanvaarding van voortgezette studies. Zo is reeds aanvaard dat een hogeschoolopleiding tot professionele bachelor kan gevolgd worden door universitaire studies en werd reeds een aanvullende bacheloropleiding na een masteropleiding aanvaard. Onderhoudsplicht tijdens aanvullende of gespecialiseerde studies wordt door sommige rechtspraak afgewezen wanneer de eerste studies reeds met grote moeilijkheden, herkansingen of tweede keuzes gepaard gingen. Soms wordt hierop uitzondering gemaakt wanneer de studies aanvankelijk haperend maar nadien vlotter liepen.
Anders dan voor minderjarigen vergt het al dan niet volgen en de keuze van verder onderwijs geen instemming van de ouders van meerderjarige kinderen waarover de ouders immers geen ouderlijk gezag meer hebben. Ook de onderhoudsplicht voor deze studies is dus niet afhankelijk van de instemming van de (beide) ouders met de verdere studies en de specifieke keuze van studies.
Na het voltooien van de opleiding en tot het bekomen van daadwerkelijke inkomsten staat de rechtspraak in uitzonderlijke gevallen en gedurende een korte tijd soms nog onderhoudsgeld toe. Bv. in het geval de studies in juni eindigen en het werk pas in september kan aangevat. Sommige rechtspraak aanvaardt dat de onderhoudsplicht blijft voortduren gedurende enkele maanden, zijnde de tijd nodig om werk te vinden. Weze hierbij opgemerkt dat de onderhoudsplicht voor kinderen (203 BW) doorloopt tot na de meerderjarigheid en dit tot het einde van de studies (of iets langer), maar dat de onderhoudsplicht tussen verwanten op grond van artikel 205 B.W. ook na mogelijkheid tot tewerkstelling bestaat los van studies. Dit onderhoudsgeld tussen verwanten bestaat dan wel tussen kind en ouder en niet meer tussen beide ouders voor het kind.
Wanneer het kind over een eigen inkomen uit kapitaal, vastgoed of arbeid beschikt, dient eerst nagegaan in hoeverre het meerderjarig kind in eigen onderhoud kan voorzien. Pas wanneer deze inkomsten onvoldoende blijken, kunnen de ouders worden aangesproken. Minderheidsrechtspraak meent dat ook studentenjobs, vakantiewerk en inkomsten uit leercontract als volwaardig in rekening te brengen inkomsten dienen beschouwd. De meerderheidsrechtspraak stelt dat deze inkomsten een extraatje zijn voor het kind, dan wel slechts gedeeltelijk mogen in rekening gebracht. In de rechtsleer verdedigt Verschelden dat het kind een onderhoudsbijdrage dient te krijgen die het in staat dient te stellen om iets te kunnen sparen.
Wanneer het meerderjarig nog studerend kind gehuwd is, is diens huwelijkspartner de primair onderhoudsplichtige en kunnen de ouders slechts secundair aangesproken worden indien de middelen van de huwelijkspartner ontoereikend zijn. In hoeverre deze regel ook voor wettelijke samenwonenden mag worden toegepast wordt betwist. Let wel vriendjes, vriendinnen, lieven en verloofden zijn tegenover mekaar niet onderhoudsplichtig ook niet wanneer ze (feitelijk) samenwonen of kostendelend wonen met het onderhoudsgerechtigd kind.
Indien de keuze voor een studentenkot redelijk verantwoord is, omwille van lange reistijden of slechte verbindingen met het openbaar vervoer, dient bijgedragen in de kosten van de studentenhuisvesting.Bij de beoordeling over de kosten van het studentenkot kan ook rekening gehouden worden met de financiële middelen en (gebrek aan) welstand van de partijen. Het aanhouden van een studentenkot voor studenten die er tijdens een bisjaar ook al niet veel gebakken van hebben werd door het Hof van Beroep te Antwerpen dan weer aanzien als niet bijzonder verstandig.
Sinds het arrest van het Hof van Cassatie van 3 juni 2010 wordt door de rechtspraak aangenomen dat een eventueel gebrek aan respect geen uitsluitingsgrond vormt voor het recht op levensonderhoud van het kind en geen afbreuk doet aan dat recht, dat van openbare orde is.