Beschrijving door de uitgever
Weinig bepalingen in het Wetboek der Successierechten zijn zo bekend bij het grote publiek als de fictiebepaling van artikel 7 W.Succ. Deze beruchte regel stelt dat schenkingen die gedaan zijn binnen de drie jaar vóór het overlijden van de schenker en die niet aan registratierechten onderworpen zijn geweest, geacht worden deel uit te maken van de nalatenschap, zodat hierop successierechten verschuldigd zijn. Ook al is men dus gewaarschuwd, toch worden vele erfgenamen, legatarissen en derden geconfronteerd met de onaangename gevolgen van deze fictiebepaling. Al is het maar omdat een overlijden vaak onaangekondigd komt.
Wanneer een vermogensoverdracht door de erflater binnen de drie jaar vóór het overlijden evenwel geen schenking uitmaakt, maar de uitvoering is van een natuurlijke verbintenis, kan artikel 7 W.Succ. niet toegepast worden. De voldoening van een natuurlijke verbintenis kan immers niet gelijkgesteld worden met een schenking
De rechtsfiguur van de natuurlijke verbintenis is soms de laatste toevlucht voor de belastingplichtige wanneer de Fiscale Administratie vaststelt dat de erflater in de drie jaar vóór zijn overlijden belangrijke sommen heeft overgedragen zonder duidelijke tegenprestatie en zij op grond van artikel 7 W.Succ. overgaat tot heffing van successierechten. Men argumenteert dan dat de erflater geen schenking heeft gedaan, maar daarentegen een natuurlijke verbintenis uitvoerde. Uit deze bijdrage blijkt dat de slaagkansen met een beroep op dergelijke argumenten eerder gering zijn. De rechtspraak stelt zich doorgaans streng op.
Na een beknopte uiteenzetting van de regeling van artikel 7 W.Succ. in het eerste hoofdstuk, wordt in het tweede hoofdstuk nagegaan wat onder de begrippen schenking en natuurlijke verbintenis begrepen moet worden. Hiervoor wordt teruggegrepen naar het burgerlijk recht. Het fiscaal recht moet immers het burgerlijk recht volgen bij de afbakening van deze civielrechtelijke begrippen, bij gebrek aan eigen definitie. In datzelfde hoofdstuk wordt tevens onderzocht in welke gevallen de rechtspraak in burgerlijke zaken het bestaan van een natuurlijke verbintenis erkend heeft.
Vervolgens wordt in het derde hoofdstuk stilgestaan bij de vraag op wie de bewijslast rust met betrekking tot de kwalificatie als schenking dan wel als natuurlijke verbintenis bij de toepassing van artikel 7 W.Succ.: de Fiscale Administratie of de belastingplichtige.
In het vierde hoofdstuk wordt nagegaan hoe deze principes inzake de natuurlijke verbintenis en de bewijslast concreet toegepast worden in fiscale zaken betreffende artikel 7 W.Succ.
Ten slotte worden in een laatste hoofdstuk de alternatieven besproken van de voormelde rechtsfiguren (schenking – natuurlijke verbintenis), in het bijzonder met betrekking tot de verzorging van de erflater.
Dit werk werd bekroond met de Prijs Stichting Oost-Vlaams Notariaat 2009
Zie ook het werk van Kurt Willems, Waarom de uitvoering van een natuurlijke verbintenis toch een schenking kan zijn, TEP 2010, 281, Jurisquarebibliotheek