Deze bijdrage stelt zich de vraag welke mogelijkheden en beperkingen het grondwettelijk hof heeft bij de handhaving van private rechten, meerbepaald met betrekking tot de toetsingsbevoegdheid van het grondwettelijk hof ter handhaving van deze private rechten.
Ook de wetgever kan fouten begaan, onder meer door lacunes in de wetgeving. Maar door de scheiding der machten heeft de rechterlijke macht geen beoordelingsrecht over de dader van de wetgevende macht. Toch wordt een uitzondering gemaakt wanneer de wetgever handelt in strijd met de grondwet of geen passende uitvoering geeft aan een grondwettelijke norm.
Anderzijds kan de fout van de wetgever bestaan in ongelijke behandeling van de rechtsonderhorigen.
Lacunes kunnen worden ingevuld door de rechter maar dit slechts op beperkte mate, onder meer door de verwijzing naar rechtsleer en rechtspraak of algemene rechtsbeginselen. In het strafrecht is de rechter evenwel zeer strikt gebonden aan het wettigheidsbeginsel en kan hij onmogelijk een veroordeling uitspreken zonder straf of een vrijheidsberoving zonder naleving van de formele regelgeving.
Zelfs bij een lacune in de wetgeving is de rechter gehouden om uitspraak te doen en dit op basis van het verbod van rechtsweigering. Concreet betekent dit in strafzaken dat hij moet veroordelen of vrijspreken en in het burgerlijk recht dat hij aan de nodige rechsvinding dient te plegen, hetgeen in werkelijkheid neerkomt op de vordering toe te staan af te wijzen.
De rechter kan de wetgever aansprakelijk stellen wanneer deze nalaat wetgevende maatregelen uit te vaardigen die de naleving van het internationaal recht kunnen waarborgen. Conform de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie kunnen de lidstaten door de nationale rechter aansprakelijk worden gesteld wegens foutieve of niet-tijdige omzetting van richtlijnen van Gemeenschapsrecht.
Het Hof van Cassatie stelde reeds in een arrest van 28 september 2006:: «Het beginsel van de scheiding der machten, dat een evenwicht beoogt tussen de verschillende machten van de Staat, impliceert niet dat de Staat in het algemeen ontheven zou zijn van de verplichting om de schade te herstellen die in de uitoefening van de wetgevende functie door zijn fout of die van zijn organen aan een derde is toegebracht; een rechtbank van de rechterlijke orde die heeft kennisgenomen van een vordering tot herstel van schade veroorzaakt door een foutieve aantasting van een recht dat is vastgelegd door een hogere norm die de Staat een verplichting oplegt, in casu art. 6.1. E.V.R.M., is bevoegd om na te gaan of de wetgevende macht op passende of toereikende wijze zijn wetgevende opdracht heeft uitgevoerd, zodat de Staat die verplichting kan nakomen, ook al verleent de norm die ze oplegt de wetgever de macht om te beoordelen welke middelen moeten worden aangewend om de naleving ervan te verzekeren».
De conclusie van het parket-generaal is in dit arrest tekenend en duidend:
«Quand le législateur omet de légiférer alors qu‘une décision prise à un niveau supérieur ou une loi édictée par ce même législateur et non abrogée, l‘oblige à le faire, l‘omission peut être constitutive de faute. Quand le législateur s‘abstient sans plus de légiférer sans qu‘une règle quelconque l‘incite à le faire, il me paraît difficile de retenir la responsabilité du législateur. Les cours et tribunaux risquent dans ce cas de s‘immiscer dans l‘exécution de la fonction législative. Néanmoins il me paraît qu‘on peut dire que le législateur qui omet d‘agir lorsqu‘il y a péril, n‘agit pas en bon père de famille. Je pense notamment à l‘abstention d‘agir lorsque le pays est menacée par des risques sur le plan de la sécurité, de la santé publique, de l‘hygiène, de l‘atteinte à l‘environnement, etc. J‘irai plus loin et dirai, dans ce même ordre d‘idées, que le législateur qui omet de prendre les mesures qui s‘imposent afin de garantir à ses sujets les droits et libertés constitutionnels et les droits et libertés de la Convention européenne des droits de l‘homme, ne se conduit pas comme on peut l‘attendre d‘un législateur agissant en bon père de famille. Je me résume: j‘incline à penser que sans violer le principe de la séparation des pouvoirs, les cours et tribunaux du pouvoir judiciaire peuvent sanctionner le pouvoir législatif par une condamnation au paiement de dommages- intérêts quand ce législateur ne se conduit pas en bon père de famille, c‘est-à-dire comme un législateur normalement prudent mis dans les circonstances concrètes identiques et disposant de la même marge d‘action politique».