Beschrijving van dit boek door de uitgever
Deze bijdrage handelt over de gekende problematiek van de pluraliteit van schuldenaren geldend onder het stelsel van het oud BW . Drs. Matthias Vandenbogaerde behandelt de hoofdelijkheid, de ondeelbaarheid en de in solidum gehoudenheid. Deze bijdrage wil orde op zaken stellen door de verschilpunten aan te duiden en hun relevantie voor de praktijk. Aandacht gaat in het bijzonder naar de zekerheidsfunctie van de contractuele en de wettelijke hoofdelijkheid.
I. Vertrekpunt: deelbaarheid bij pluraliteit van schuldenaren
II. Wettelijke afwijkingen van het deelbaarheidsvermogen
III. Contractuele afwijkingen van deelbaarheidsvermogen
IV. Jurisprudentiële afwijking: in solidum gehoudenheid
Het boek 6 van het nieuwe BW (geldend voor feiten vanaf 1 januari 2025) regelt de pluraliteit van aansprakelijken en het regres onder de medeaansprakelijken.
Uittreksel uit het (nieuw) BW
Art.6.19. Aansprakelijkheid in solidum
- §1. Meerdere personen die aansprakelijk zijn voor onderscheiden tot aansprakelijkheid leidende feiten die oorzaak zijn van eenzelfde schade, zijn in solidum aansprakelijk voor deze schade.
- §2. Meerdere personen die aansprakelijk zijn voor eenzelfde tot aansprakelijkheid leidend feit zijn in solidum aansprakelijk voor de door dit feit veroorzaakte schade.
Wie een andere persoon aanzet om een fout te begaan of hem met dit doel helpt, is met deze persoon in solidum aansprakelijk voor de door deze fout veroorzaakte schade.
Art. 6.20. Feiten waarvoor de benadeelde aansprakelijk is en die een van de oorzaken zijn van de schade die hij lijdt
- §1. Indien een feit waarvoor de benadeelde aansprakelijk is, een van de oorzaken is van de schade die hij lijdt, wordt zijn recht op schadeloosstelling verminderd in de mate waarin dit feit heeft bijgedragen tot het ontstaan van deze schade.
- §2. Een persoon voor wie een ander aansprakelijk is op grond van de bepalingen over aansprakelijkheid voor andermans daad kan deze bepalingen niet inroepen tegen de persoon die op grond ervan voor hem aansprakelijk is.
Een persoon door wiens fout de voorwaarden vervuld zijn op grond waarvan een ander foutloos aansprakelijk is, kan deze foutloze aansprakelijkheid niet inroepen tegen de persoon die foutloos aansprakelijk is.
- §3. De benadeelde heeft geen recht op schadeloosstelling indien een fout die hij zelf beging met het opzet schade te veroorzaken een van de oorzaken is van de schade die hij lijdt. Hetzelfde is het geval indien deze fout begaan werd door een persoon voor dewelke de benadeelde aansprakelijk is.
De benadeelde heeft recht op schadeloosstelling voor het geheel indien een van de oorzaken van de schade die hij lijdt een fout is die een aansprakelijke derde beging met het opzet schade te veroorzaken. Hetzelfde is het geval indien deze fout begaan werd door een persoon voor dewelke de derde aansprakelijk is.
Indien zowel de benadeelde als de aansprakelijke derde of een persoon voor wie zij aansprakelijk zijn een fout begingen met het opzet schade te veroorzaken, is paragraaf 1 van toepassing.
- §4. Wanneer de benadeelde minder dan twaalf jaar is, wordt zijn recht op schadeloosstelling niet verminderd.
Art. 6.21. Regresvorderingen onder medeaansprakelijken
- §1. Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor eenzelfde schade, kan degene die de benadeelde heeft schadeloosgesteld regres uitoefenen tegen elke medeaansprakelijke in de mate waarin het feit waarop diens aansprakelijkheid berust heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade.
- §2. Een persoon voor wie een ander aansprakelijk is op grond van een aansprakelijkheid voor andermans daad kan tegen de persoon die voor hem aansprakelijk is geen regres uitoefenen op basis van deze aansprakelijkheid.
Een persoon die foutloos aansprakelijk is kan regres uitoefenen voor het geheel tegen de persoon door wiens fout de voorwaarden voor deze aansprakelijkheid vervuld zijn.
- §3. Degene die de benadeelde heeft schadeloosgesteld, kan geen regres tegen een medeaansprakelijke uitoefenen indien hij aansprakelijk is op grond van een fout die hijzelf of een persoon voor wie hij aansprakelijk is, beging met het opzet schade te veroorzaken.
Degene die de benadeelde heeft schadeloosgesteld, kan regres uitoefenen voor het geheel tegen elke medeaansprakelijke die aansprakelijk is op grond van een fout die hijzelf of een persoon voor wie hij aansprakelijk is, beging met het opzet schade te veroorzaken.
Indien zowel degene die de benadeelde heeft schadeloosgesteld als de medeaansprakelijke of een persoon voor wie zij aansprakelijk zijn, een fout begingen met het opzet schade te veroorzaken, is paragraaf 1 van toepassing.
Art. 6.22. Onzekerheid over het causale karakter van de fout - Verlies van een kans
Wanneer het onzeker is of de fout van de persoon die wordt aangesproken een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade omdat de schade zich ook kon hebben voorgedaan indien deze persoon zich rechtmatig had gedragen eerder dan een fout te begaan, heeft de benadeelde recht op een gedeeltelijke schadeloosstelling voor de schade in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee de fout de schade heeft veroorzaakt.
Deze bepaling vindt overeenkomstige toepassing bij aansprakelijkheid voor fouten begaan door een persoon voor wie men aansprakelijk is op grond van hoofdstuk 2, afdeling 2.
Art. 6.23. Onzekerheid over de identiteit van de aansprakelijke - Alternatieve oorzaken
Indien meerdere soortgelijke feiten waarvoor verschillende personen aansprakelijk zijn de benadeelde hebben blootgesteld aan het risico op het ontstaan van de schade die zich heeft voorgedaan, maar niet kan worden aangetoond welk van deze feiten de schade heeft veroorzaakt, is elk van deze personen aansprakelijk in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee het feit waarvoor hij instaat de schade heeft veroorzaakt. Wie bewijst dat het feit waarvoor hij instaat geen oorzaak is van de schade, is evenwel niet aansprakelijk.
COMMENTAAR
Een feit moet in een relevant verband staan met de schade om tot aansprakelijkheid te leiden. Om uit te maken of dit het geval is, wordt het begrip oorzakelijk verband gebruikt. De beplaingen van boek 6 van het nieuwe BW het nieuwe BW wijden hieraan zes artikelen.
De artikelen 6.18 tot 6.21 formuleren de basisregels. “Een feit is oorzaak van de schade indien het een noodzakelijke voorwaarde is voor deze laatste. Dit is het geval wanneer de schade zich zonder dit feit niet zou hebben voorgedaan onder de concrete omstandigheden van het schadegeval”. Deze regel geldt bij foutaansprakelijkheid zowel als bij foutloze aansprakelijkheid. Het boek 6 van het nieuwe BW bevestigt aldus het criterium van de noodzakelijke voorwaarde of de conditio sine qua non (hierna ook “csqn”) dat in België, zoals in bijna alle landen, gehanteerd wordt bij de vaststelling van oorzakelijke verbanden.
Wanneer een tot aansprakelijkheid leidende feit dat op zich een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade in samenloop komt met een of meer gelijktijdige gebeurtenissen die afzonderlijk of samen voldoende zijn om de schade te veroorzaken, verliest dit feit echter zijn karakter van noodzakelijke voorwaarde en leidt het niet meer tot aansprakelijkheid. Art. 6.18, § 1, tweede lid, verhelpt aan deze beperking van het criterium van de noodzakelijke voorwaarde: “Indien een feit dat tot aansprakelijkheid leidt geen noodzakelijke voorwaarde is voor de schade om de enkele reden dat een of meer andere feiten, afzonderlijk of samen, voldoende voorwaarde zijn voor de schade, is het echter ook een oorzaak”.
Een omschrijving van het oorzakelijk verband, uitsluitend aan de hand van het begrip noodzakelijke voorwaarde, is slachtoffervriendelijk, maar laat niet toe om lange causale ketens af te breken en verbindt soms ook aansprakelijkheid aan feiten die slechts een zeer beperkte rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de schade.
De tweede paragraaf van artikel 6.18, verhelpt hieraan en bepaalt dat de rechter uitzonderlijk aansprakelijkheid kan afwijzen in gevallen waar het verband tussen het tot aansprakelijkheid leidende feit en de schade te verwijderd is; het preciseert ook de elementen voor deze beoordeling: “
Er is evenwel geen aansprakelijkheid indien het verband tussen het tot aansprakelijkheid leidende feit en de schade dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de persoon die wordt aangesproken. Bij deze beoordeling wordt in het bijzonder rekening gehouden met het onvoorzienbaar karakter van de schade in het licht van de normale gevolgen van het feit dat tot aansprakelijkheid leidt en met de omstandigheid dat dit feit niet op betekenisvolle wijze heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade”.
Dikwijls is er een pluraliteit van aansprakelijken. Zijn meerdere personen aansprakelijk voor eenzelfde of onderscheiden feiten die oorzaak zijn van de schade, dan zijn zij allen in solidum aansprakelijk voor het geheel van de schade, aldus artikel 6.19, § 1 en § 2, eerste lid. Een specifieke situatie komt aan de orde in het tweede lid van paragraaf 2. “Wie een andere persoon aanzet om een fout te begaan of hem met dit doel helpt, is met deze persoon in solidum aansprakelijk voor de door deze fout veroorzaakte schade.”.
Het komt frequent voor dat een feit waarvoor de benadeelde zelf aansprakelijk is medeoorzaak is van de schade. In dit geval wordt het recht op schadeloosstelling van de benadeelde verminderd in de mate waarin het feit waarvoor hij aansprakelijk is heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade (art. 6.20).
De aansprakelijke die de benadeelde heeft vergoed kan regres uitoefenen tegen elke medeaansprakelijken in de mate waarin het feit waarop diens aansprakelijkheid berust heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade (art. 6.21).
Artikel 6.22 en 6.23 betreffen gevallen van onzekerheid over het oorzakelijk verband. Deze onzekerheid brengt de afwijzing van de vordering mee, ook al is er in sommige gevallen een duidelijke correlatie tussen de schade en een tot aansprakelijkheid leidend feit. Voor twee situaties van deze aard voorziet het nieuw boek 6 BW in een proportionele aansprakelijkheid. Deze leidt tot schadeloosstelling, niet voor de gehele schade, maar voor een deel ervan bepaald in verhouding tot de waarschijnlijkheid dat het betrokken feit een oorzaak was van de schade.
Artikel 6.22 bevestigt de uitkomst van de rechtspraak over het verlies van een kans maar geeft deze een andere grondslag. Artikel 6.23 betreft het geval waar de benadeelde door meerdere gelijkaardige feiten waarvoor verschillende personen aansprakelijk zijn werd blootgesteld aan het risico op de schade die zich heeft voorgedaan, maar niet bewezen is welke van deze feiten de schade heeft veroorzaakt (alternatieve causaliteit). In dit geval is elk van deze personen aansprakelijk in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee het feit waarvoor hij instaat de schade heeft veroorzaakt. Wie bewijst dat het feit waarvoor hij instaat niet een oorzaak is van de schade is evenwel niet aansprakelijk.
TOELICHTING
Artikel 6.18, § 1, eerste lid (Causaal verband)
Het nieuwe boek 6 BW bevestigt in artikel 6.18, § 1, eerste lid, de noodzakelijke voorwaarde als uitgangspunt voor de vaststelling van oorzakelijke verbanden in het aansprakelijkheidsrecht: “Een feit is oorzaak van de schade indien het een noodzakelijke voorwaarde is voor deze laatste. Dit is het geval wanneer de schade zich zonder dit feit niet zou hebben voorgedaan onder de concrete omstandigheden van het schadegeval.”.
Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het vaststellen van het rechtmatig alternatief bij foutaansprakelijkheid inherent is aan de toepassing van de conditio sine qua non-test, zodat dit niet geëxpliciteerd wordt in artikel 6.198
Er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen het tot aansprakelijkheid leidende feit en de schade. Schade wordt in artikel 6.24 gedefinieerd als de economische en niet economische weerslag van de aantasting van een juridisch beschermd belang.
Het ontstaan van de schade, aldus omschreven, is meestal een proces waarbij een fout of ander tot aansprakelijkheid leidend feit oorzaak is van een schadegeval (bijvoorbeeld een aanrijding) dat op zijn beurt leidt tot de aantasting van een juridisch beschermd belang (bijvoorbeeld lichamelijk letsel) en de hieruit voortvloeiend economische en niet economische gevolgen (bijvoorbeeld pijn, inkomensverlies).
Evenmin als de rechtspraak onder de gelding van het oude BW maakt het nieuwe BW een onderscheid in de causaliteitsbeoordeling voor deze verschillende elementen. Het verband tussen de aantasting van een juridisch beschermd belang en de schade geeft in het Belgische recht geen aanleiding tot een afzonderlijk causaliteitsonderzoek maar maakt het voorwerp uit van de regels in verband met de vaststelling en begroting van de schade die ook een vergelijking vereisen met de toestand waarin de benadeelde zich zou hebben bevonden indien het tot aansprakelijkheid leidende feit zich niet zou hebben voorgedaan (artikel 6.33, § 1).
Zoals verder wordt toegelicht, wordt het begrip noodzakelijke voorwaarde terecht in vraag gesteld als enig logisch selectiecriterium voor het vaststellen van oorzakelijke verbanden in het aansprakelijkheidsrecht. Ook de equivalentieleer die de gelijke behandeling meebrengt van alle tot aansprakelijkheid leidende feiten die een oorzaak zijn van de schade, wordt bekritiseerd. Om een breuk met het vroegere begrippenarsenaal te vermijden, handhaaft het (nieuw) BW echter het traditionele uitgangspunt voor de beoordeling van het oorzakelijk verband maar vult het dit aan met twee bepalingen die de beperkingen ervan opvangen.
Artikel 6.18, § 1, tweede lid, betreft de tekortkomingen van de csqn-test als logisch criterium. Artikel 6.19, § 2, brengt een correctie aan op de equivalentieleer volgens dewelke alle oorzaken die tot aansprakelijkheid leiden op gelijke voet worden behandeld en biedt een wettelijke basis om uitzonderlijk geen aansprakelijkheid te verbinden aan oorzaken die in een te verwijderd verband staan met de schade.
Artikel 6.18, § 1, tweede lid (nieuw) BW Correctie op het criterium van de noodzakelijke voorwaarde. Feitelijke causaliteit
De csqn-test als methode om feitelijke causale verbanden vast te stellen heeft logische beperkingen. Hij leidt niet tot aansprakelijkheid wanneer een tot aansprakelijkheid leidend feit dat op zich een noodzakelijke -of een voldoende- voorwaarde is voor de schade in samenloop komt met een gelijktijdige gebeurtenis die voldoende is om dezelfde schade te veroorzaken. In dit geval is het eerste feit immers geen noodzakelijke voorwaarde meer voor de schade en leidt dus niet tot aansprakelijkheid.
Een voorbeeld.
Iemand gooit een brandbom in een huis. Er vindt gelijktijdig een kortsluiting plaats in een lokaal met brandbare stoffen als gevolg van werken door een elektricien. Zowel de brandbom als de kortsluiting zouden voldoende geweest zijn om de brand te doen ontstaan. De brandstichting is dan geen noodzakelijke voorwaarde meer voor de brand en leidt dus niet tot aansprakelijkheid. Het probleem stelt zich ook in gevallen waar schade slechts optreedt indien een bepaalde drempelwaarde overschreden is.
Een voorbeeld.
Volgens de statuten van een rechtspersoon is in de raad van bestuur een meerderheid vereist van zes leden. Zeven leden stemmen, zonder voorafgaande afspraak, voor een onwettig besluit. Elk van hen kan voorhouden dat de onwettige beslissingen en de schade die hieruit volgde ook zou tot stand gekomen zijn zonder zijn stem, zodat deze geen noodzakelijke voorwaarde was. Niemand zou dus aansprakelijk zijn. De toepassing van het selectiecriterium van de noodzakelijke voorwaarde alleen leidt in gevallen als deze niet tot aanvaardbare resultaten. Wie instaat voor een normalerwijze tot aansprakelijkheid leidende feit, moet niet aan aansprakelijkheid ontkomen alleen omdat een of meer andere gebeurtenissen volstonden om de schade te veroorzaken.
In plaats van het criterium van de noodzakelijke voorwaarde terzijde te schuiven, vult het (nieuw) BW artikel 6.19, § 1 aan met een tweede lid: “Indien een tot aansprakelijkheid leidende feit geen noodzakelijke voorwaarde is voor de schade om de enkele reden dat een of meer andere feiten, afzonderlijk of samen, een voldoende voorwaarde zijn voor de schade, is het echter ook een oorzaak.”
Deze correctie op de conditio sine qua non-test geldt niet alleen bij samenloop met andere tot aansprakelijkheid leidende feiten, maar met natuurfenomenen of feiten die niet tot aansprakelijkheid leiden maar voldoende zijn om de schade te veroorzaken. In de veronderstelling dat er naast de brandstichting ook een blikseminslag is, ontkomt de brandstichter dus niet aan aansprakelijkheid.
Indien evenwel het natuurfenomeen of het niet tot aansprakelijkheid leidende feit andere schade heeft veroorzaakt, is de aansprakelijke er natuurlijk niet toe gehouden deze te vergoeden (Cass. 4 maart 2019, C.150.035.N/1; Cass. 23 april 2009, NJW 2009, 698, noot S. Gilliams; contra Cass. 12 november 2015, C.140.468.N, TBO 2016, 151, zie hierover G. Jocqué, “Tijdsverloop en schadevergoeding”, TPR 2016, 1392).
Artikel 6.19, § 1, tweede lid, (nieuw) BW betreft situaties waar de verschillende oorzaken gelijktijdig uitwerking hebben. De aandacht gaat in de literatuur ook naar de hypothese waar een oorzaak zich voordoet, niet gelijktijdig, maar voor of na een andere onafhankelijke oorzakelijke gebeurtenis.
Gevallen van deze aard zijn echter te uiteenlopend om het voorwerp uit te maken van een abstracte regel. Een paar algemene aanwijzingen zijn mogelijk.
Indien een feit onmiddellijk de schade veroorzaakt en er zich nadien een tweede feit voordoet dat dezelfde schade zou hebben veroorzaakt bij afwezigheid van het eerste, blijft het tweede feit zonder gevolg, want de schade was al ingetreden.
Indien het tweede feit eerder ontstane schade verergert of nieuwe schade meebrengt, leidt het tot aansprakelijkheid voor deze verergering of nieuwe schade (art. 6.31. Voorbeschiktheid en vooraf bestaande toestand van de benadeelde). Complexer zijn de situaties waar een later feit een schadelijke uitwerking heeft voor een eerder feit; hier is geen beoordeling mogelijk zonder een precies onderzoek van alle feitelijke gegevens.
Artikel 6.18, § 2 Correctie op de equivalentieleer. Juridische causaliteit
Het nieuwe hoofdstuk 6 BW handhaaft het slachtoffervriendelijke karakter van de causaliteitsregels, maar formuleert in artikel 6.18, § 2, een algemeen criterium dat de rechter, bij wege van uitzondering, toelaat het csqn-verband als onvoldoende te beschouwen en aansprakelijkheid af te wijzen: “
Er is evenwel geen aansprakelijkheid indien het verband tussen het feit dat tot aansprakelijkheid leidt en de schade dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de persoon die wordt aangesproken”.
De term “kennelijk” wijst erop dat het gaat om een marginale toetsing op grond waarvan de rechter enkel in uitzonderlijke gevallen tot het aangegeven besluit kan komen. Een vergelijkbare beperking van de oordeelsmarge van de rechter komt voor op verschillende andere plaatsen in het Burgerlijk Wetboek. “Kennelijk onredelijk” wordt gebruikt in artikel 5.88 (schadebeding) en artikel 8.4 (bewijslast). “Kennelijk”, samen met een ander beoordelingselement is te vinden in artikel 1.10, (rechtsmisbruik), 5.37 (misbruik van omstandigheden), 5.52 (onrechtmatige bedingen), 5.57 (nietigheidsanctie), 5.64 (voorrang van de werkelijke wil).
Het tweede lid van § 2 formuleert specifieke beoordelingselementen waarop de rechter zich kan baseren bij het oordeel dat het onredelijk zou zijn aansprakelijkheid te verbinden aan een feit dat in een te verwijderd verband staat tot de schade: het onvoorzienbaar karakter van de schade in het licht van de normale gevolgen van het feit dat tot aansprakelijkheid leidt en de omstandigheid dat dit feit niet op betekenisvolle wijze heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade. (De causale bijdrage speelt ook een belangrijke rol bij de verdeling van de schadelast bij pluraliteit van aansprakelijken volgens artikel 6.20 en 6.21).
De opsomming in art. 6.18, § 2, is niet limitatief (“in het bijzonder”) en belet dus niet dat de rechter ook met andere elementen zou rekening houden. In tegenstelling tot wat het geval is in Nederland, worden de grondslag van de aansprakelijkheid en de aard van de schade niet betrokken bij de beoordeling van het oorzakelijk verband.
Afdeling 2. Pluraliteit van aansprakelijken
Artikel 6.19 bevestigt de basisregel van de rechtspraak inzake pluraliteit van aansprakelijken: meerdere personen die aansprakelijk zijn voor feiten die een oorzaak zijn van eenzelfde schade, zijn in solidum aansprakelijk voor deze schade. Paragraaf 1 betreft het geval waar onderscheiden feiten waarvoor meerdere personen aansprakelijk zijn een oorzaak zijn van de schade; paragraaf 2 betreft het geval waar meerdere personen aansprakelijk zijn voor eenzelfde feit dat oorzaak is van de schade.
Het nieuwe boek 6 BW neemt afstand van de rechtspraak volgens dewelke al diegenen die een gemeenschappelijke fout begaan hoofdelijk en niet in solidum aansprakelijk zijn. De civielrechtelijke gevolgen van een fout moeten niet verschillen naargelang deze fout een misdrijf uitmaakt of niet of naargelang de aansprakelijkheidsvordering behandeld wordt door de burgerlijke rechter dan wel door de strafrechter in het kader van een burgerlijke partijstelling. Artikel 6 van de wijzigingsbepalingen bij de wet tot invoering van het boek 6 van het nieuw BW voorziet overigens in de aanpassing van artikel 50 van het Strafwetboek door het opheffen van de regel dat alle wegens eenzelfde misdrijf veroordeelde personen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schadevergoeding en de teruggave.
Deze opheffing is een toepassing van het beginsel van de gelijke behandeling van de benadeelde, ongeacht of die voor een burgerlijke of een strafrechtelijke jurisdictie schadeloosstelling vraagt voor de schade die hij leed dat recent bevestigd werd door de wetgever.
Het tweede lid van paragraaf 2 bepaalt dat wie een ander aanzet om een fout te begaan of hem met dit doel helpt, met deze laatste in solidum aansprakelijk is voor de veroorzaakte schade. Dit maakt het overbodig om het – dikwijls erg moeilijke – afzonderlijke bewijs te leveren dat de schade niet zou ontstaan zijn zonder de handeling van degene die aanzette om de fout te begaan of hiertoe hielp.
Een intentioneel element is vereist. Dit is aanwezig wanneer iemand een ander aanzet om een fout te begaan. Wanneer men een ander hulp verstrekt is vereist dat dit gebeurde met het doel de fout van die ander mogelijk te maken of te vergemakkelijken. De betrokkene moet zich dus bewust zijn van de foutieve intenties van degene die hij helpt; een middel ter beschikking stellen waarmee een ander nadien een fout begaat leidt dus niet op zich tot aansprakelijkheid. Wie een bijvoorbeeld auto leent aan een iemand die hiermee later met opzet een aanrijding veroorzaakt, is enkel medeaansprakelijk op grond van artikel 6.19, § 2, tweede lid, indien hij de auto leende om de aanrijding mogelijk te maken. Deze bepaling is een tegenhanger van de regels van het Strafwetboek over deelneming, maar de toepassing staat los ervan. Zij is mede geïnspireerd op art. 830 § 2, van het Duitse BGB.
Art. 6.20 Feiten waarvoor de benadeelde aansprakelijk is en die medeoorzaak zijn van de schade
Het nieuwe boek 6 BW bevestigt de regels ontwikkeld door de rechtspraak maar preciseert die ook. Uitgangspunt blijft dat de schadelast verdeeld wordt tussen de aansprakelijke en de benadeelde indien zij beiden aansprakelijk zijn voor een feit dat een oorzaak is van de schade.
Artikel 6.20, § 1, bepaalt in het algemeen dat de aanspraak van de benadeelde op schadeloosstelling verminderd wordt indien een feit waarvoor hij aansprakelijk is een oorzaak is van de schade.
Het is dus niet alleen het geval indien zijn eigen fout een oorzaak is van de schade, maar ook indien deze mede veroorzaakt werd door een feit waarvoor hij foutloos aansprakelijk is, zoals een fout van een persoon voor wie hij instaat (artikelen 6.12 tot 6.14), een gebrek van een zaak of de gedraging een dier waarvan hij bewaarder is (6.16 en artikel 6.17). Bij een foutloze aansprakelijkheid wordt het risico op een bepaalde schade op beleidsgronden ten laste gelegd van de aansprakelijke.
Het zou inconsistent zijn dat de benadeelde wel de schade zou moeten vergoeden die aan derden wordt veroorzaakt door het feit waarvoor hij aansprakelijk is, maar dat hij de schade die hij zelf hierdoor lijdt integraal zou kunnen afwentelen op een andere persoon die medeaansprakelijk is voor de schade. Indien er slechts een vermoeden van aansprakelijkheid is en dit door de benadeelde kan weerlegd worden, is artikel 6.20, § 1, uiteraard niet van toepassing.
Het criterium voor verdeling van de schadelast volgens artikel 6.20, § 1, is hetzelfde als dat gehanteerd door de rechtspraak: de mate waarin het feit waarvoor de benadeelde aansprakelijk is heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade.
Artikel 6.20 Paragraaf 2 tot 4. Fouten begaan met het opzet schade te veroorzaken
Fouten begaan met het opzet schade te veroorzaken maken het voorwerp uit van artikel 6.21, § 2 tot § 4. Voor de toepassing hiervan is vereist dat de betrokkene opzettelijk schade heeft veroorzaakt maar niet dat hij de intentie had om de schade te veroorzaken die zich concreet heeft voorgedaan.
Artikel 6.20, § 1, stelt, conform de huidige rechtspraak, dat de benadeelde geen recht heeft op schadeloosstelling indien de schade het gevolg is van een fout die hij beging met het opzet schade te veroorzaken. Eveneens conform de huidige rechtspraak bepaalt paragraaf 3 dat de aansprakelijke die een fout beging met het opzet schade te veroorzaken zich niet kan beroepen op een niet-opzettelijke fout van de benadeelde om vermindering van aansprakelijkheid te bekomen.
Volgens artikel 6.20, §§ 2 en 3, geldt hetzelfde wanneer de schade veroorzaakt is door de opzettelijke fout van een persoon voor wie de benadeelde of de aansprakelijke foutloos aansprakelijk is. Het zou inconsistent zijn dat men de risico's van het gedrag van de persoon voor wie men instaat wel moet dragen indien deze een gewone of zware fout zware fout begaat, maar niet indien hij een fout begaat met het opzet te schaden. Artikel 6.20, §§ 2 en 3, sluit overigens aan op artikel 5.89 en 5.229 Burgerlijk Wetboek waar de opzettelijke fout van de schuldenaar zelf en die van personen voor wie de schuldenaar instaat dezelfde gevolgen meebrengen. Volgens artikel 5.89, worden als niet geschreven gehouden de bedingen die de schuldenaar bevrijden van zijn opzettelijke fout of van die van een persoon voor wie hij moet instaan. Artikel 5.229 bepaalt, zonder enig onderscheid te maken volgens de aard van de fout, dat indien de schuldenaar een beroep doet op andere personen voor de nakoming van de verbintenis, de fout die deze hulppersonen hebben begaan aan hem toerekenbaar is.
Regresvorderingen onder medeaansprakelijken
Artikel 6.21, § 1, bevestigt de rechtspraak geldend onder het oude BW volgens dewelke de medeaansprakelijke die de benadeelde heeft vergoed tegen elke andere medeaansprakelijke regres kan uitoefenen in de mate waarin het feit waarop zijn aansprakelijkheid berust heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade.
Het tweede lid van deze paragraaf formuleert een uitzondering. Het sluit uit dat degene die de benadeelde heeft vergoed een regresvordering instelt tegen iemand die medeaansprakelijk is op grond van een aansprakelijkheid voor andermans daad, tenzij deze laatste ook kan aangesproken worden op een andere rechtsgrond dan de artikelen 6.12-6.15. Dit is in overeenstemming met het oud BW volgens hetwelk de aansprakelijkheden bepaald in artikel 1384, lid twee tot vier, oud Burgerlijk Wetboek, een relatief karakter hebben en in beginsel enkel kunnen worden ingeroepen door de benadeelde zelf. Niets belet echter een derde die medeaansprakelijk is en de benadeelde heeft vergoed om regres uit te oefenen, zowel tegen een andere persoon die persoonlijk aansprakelijk is voor de schade als tegen de personen die op grond van de artikelen 6.12 tot 6.15 (nieuw) BW voor deze laatste burgerlijk aansprakelijk zijn.
Afdeling 3. Causale onzekerheid – Proportionele aansprakelijkheid
Algemeen
De benadeelde moet het oorzakelijk verband tussen de schade en een tot aansprakelijkheid leidende feit bewijzen “met een redelijke mate van zekerheid”, aldus artikel 8.5 Burgerlijk Wetboek. Van belang is ook artikel 8.6 Burgerlijk Wetboek dat het bewijs door waarschijnlijkheid mogelijk maakt van negatieve feiten en van “positieve feiten waarvan het vanwege de aard zelf van het feit niet mogelijk of niet redelijk is om een zeker bewijs te verlangen”. Volgens de Memorie van Toelichting betekent dit “dat er zwaarwegende gronden bestaan die de juistheid van de feitelijke aanvoering op objectieve wijze ondersteunen, zonder dat er sprake is van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid” (Parl. St. Kamer, 2018-19, nr. 3349/001, 17). Het is dus denkbaar dat de rechtspraak het bewijs door waarschijnlijkheid zou toelaten voor het causaal verband in gevallen waar dit niet zeker maar wel in hoge mate waarschijnlijk is.
Uiteenlopende factoren kunnen een zeker bewijs van het oorzakelijk verband bemoeilijken. Het kan onmogelijk zijn om de concrete omstandigheden waaronder het schadegeval zich heeft voorgedaan exact te reconstrueren. Soms staat niet vast wie precies een fout beging of instaat voor een ander tot aansprakelijkheid leidende feit. Bij het beoordelen van het oorzakelijk verband in het kader van de foutaansprakelijkheid moet de rechter ook bepalen of de schade al dan niet ontstaan zou zijn indien de verweerder de hem verweten handeling correct had uitgevoerd, maar dikwijls is er onzekerheid over de uitkomst van de csqn-test.
Is het causaal verband onzeker, dan blijft de schade geheel ten laste van de benadeelde. Indien er echter een sterke correlatie is tussen de schade en een tot aansprakelijkheid leidend feit en dus ook een reële kans dat de schade door dit feit werd veroorzaakt waartoe causale onzekerheid leidt is dit resultaat onbevredigend vanuit het standpunt zowel van de slachtofferbescherming als de billijkheid.
Het nieuw Boek 6 BW innoveert door voor twee specifieke situaties van causale onzekerheid een proportionele aansprakelijkheid in te voeren die leidt tot schadeloosstelling voor een deel van de schade. De grootte ervan wordt bepaald in functie van de waarschijnlijkheid dat het tot aansprakelijkheid leidende feit een oorzaak was van de schade.
Artikel 6.22 “Verlies van een kans” bevestigt, voor gevallen waar het onzeker is of de schade zich zou voorgedaan hebben indien de aangesprokene zich rechtmatig had gedragen, de uitkomst van de huidige rechtspraak over het verlies van een kans, maar geeft deze een andere grondslag.
Artikel 6.23 “Alternatieve oorzaken” betreft het geval waar de benadeelde door gelijkaardige afzonderlijke feiten, waarvoor verschillende personen aansprakelijk zijn, werd blootgesteld aan het risico op de schade die zich heeft voorgedaan, maar niet bewezen is welke van deze activiteiten de oorzaak van de schade is.
Art. 6.22 Verlies van een kans
Indien het causaal verband tussen fout en schade niet bewezen is, maar er wel een reële kans is dat de schade zich niet zou hebben voorgedaan indien de betrokkene zich rechtmatig in plaats van foutief had gedragen, heeft de benadeelde volgens artikel 6.22 (nieuw= BW recht op gedeeltelijke schadeloosstelling. De omvang ervan wordt vastgesteld in functie van de waarschijnlijkheid waarmee het foutieve gedrag de schade heeft veroorzaakt.
Voor de toepassing van deze bepaling volstaat het niet dat het onzeker was of de schade veroorzaakt werd door de fout van verweerder. Dit laat immers nog de mogelijkheid open dat zij veroorzaakt werd door een ander feit of door een andere persoon.
Enkel bij onzekerheid over wat er zou gebeurd zijn indien verweerder rechtmatig had gehandeld (de hypothese van het rechtmatig alternatief), vindt art. 6.22 toepassing. Het gaat dus om gevallen van fout-aansprakelijkheid, zoals in de huidige rechtspraak.
Niet vereist is dat de kans een bepaalde minimumdrempel bereikt, maar zij mag niet louter hypothetisch zijn en enkel op veronderstellingen berusten.
Het is niet het verlies van de kans dat vergoed wordt, maar wel het verloren voordeel of het geleden nadeel zelf waarop de kans betrekking heeft.
De benadeelde wordt niet schadeloos gesteld voor de volledige schade, maar voor een deel ervan bepaald volgens de waarschijnlijkheid waarmee het foutieve gedrag de schade heeft veroorzaakt. Op grond van artikel 6.36 kan de rechter de schadevergoeding overigens ook naar billijkheid vaststellen indien de omvang van de schade op geen andere wijze kan worden bepaald.
De toepassing van artikel 6.22 leidt tot een vergelijkbaar resultaat als de rechtspraak over het verlies van een kans maar geeft dit een andere grondslag.
Nu de regels van het causaal verband door de wetgever zelf nader worden uitgewerkt, is de artificiële omweg langs het conceptuele schadebegrip van het verlies van een kans niet meer nodig. De regel van het (nieuw) BW is aldus consistenter en ook transparanter. Hij sluit ook de mogelijkheid uit van vergoeding van zowel het verlies van de kans als van de schade zelf waarop de kans betrekking heeft.
Door niet langer een schadecategorie in beeld te brengen die niet erkend wordt in de socialezekerheidswetgeving is ook de door het Grondwettelijk Hof voorgeschreven aanpassing van de socialezekerheidswetgeving overbodig. Het nieuw boek 6 (nieuw) BW vermijdt verder ook dat een erg onzekere vorm van schade, de blootstelling op een verhoogd risico op schade die zich nog niet heeft voorgedaan, als verlies van een kans voor vergoeding in aanmerking komt.
In de titel en in de tekst zelf van artikel 6.22 blijft een verwijzing naar het verlies van een kans behouden om duidelijk te maken dat het in de praktijk gaat om eenzelfde categorie gevallen als deze die het voorwerp uitmaken van de besproken rechtspraak.
Art. 6.23 Alternatieve oorzaken
Het nieuw boek 7 formuleert geen algemene regel over schade veroorzaakt door een niet geïdentificeerd lid van een groep in het kader van een groepsactiviteit waarbij een fout begaan wordt. Situaties van deze aard zijn zeer uiteenlopend en vereisen een casuïstische benadering. De algemene regels van artikel 6.20 over pluraliteit van aansprakelijken laten de rechter toe om in concreto uit te maken of alle leden van de groep, of meerdere onder hen, een fout hebben begaan die oorzaak was van de schade, naast de fout van het niet geïdentificeerd lid van de groep.
Het nieuwe boek 6 BW voorziet daarentegen wel in artikel 6.23 “Alternatieve oorzaken” in een proportionele aansprakelijkheid voor gevallen van alternatieve aansprakelijkheid.
Het artikel 6.24 voorziet in een proportionele aansprakelijkheid en niet een aansprakelijkheid voor het geheel van alle potentiële schadeveroorzakers.
Deze laatste oplossing werd te verregaand geacht. Zij kan ertoe leiden dat een aansprakelijke niet alleen moet instaan voor schade die hij niet heeft veroorzaakt maar ook voor schade die hij, gezien de beperkte omvang van zijn activiteiten, niet heeft kunnen veroorzaken.
De regresmogelijkheden voor degene die de benadeelde heeft vergoed, zijn in de praktijk overigens dikwijls ook beperkt. Er is verder het parallellisme met de oplossing voor aansprakelijkheid voor het verlies van een kans, waar onzekerheid over de vraag of de aansprakelijke de schade heeft veroorzaakt eveneens slechts leidt tot een proportionele aansprakelijkheid.
Voor de toepassing van artikel 6.23 is vereist dat er in hoofde van elk van de potentieel aansprakelijken afzonderlijk een fout of een ander tot aansprakelijkheid leidende feit is vastgesteld (terwijl er geen sprake is van een gezamenlijke fout die zou leiden tot in solidum aansprakelijkheid).
Deze feiten moeten van dien aard zijn dat zij de benadeelde hebben blootgesteld aan het risico op de schade die zich heeft voorgedaan. Zoals eerder aangegeven kan het bijvoorbeeld gaan om consumentenschade opgelopen bij gebruik van een generiek product waarvan de producent niet geïdentificeerd is, milieuverontreiniging waarbij niet bewezen is van welke van een aantal installaties de emissies afkomstig zijn die de schade hebben veroorzaakt of lichamelijke schade opgelopen door een werknemer die bij meerdere werkgevers aan gevaarlijke stoffen werd blootgesteld.
Ook moet aangevoerd worden met welke waarschijnlijkheid elk van de aangesprokenen de schade hebben veroorzaakt. Indien de potentiële impact van elk van de potentiële aansprakelijken gelijk is kan men de schade gelijk verdelen over de aansprakelijken. Is dat niet het geval, kan men uitgaan van het respectieve belang van de activiteiten van elk van hen of van hun marktaandeel.
Het is niet vereist dat de benadeelde eenieder identificeert die de schade heeft kunnen veroorzaken. Het volstaat dat hij aantoont dat de toepassingsvoorwaarden vervuld zijn in hoofde van degene die hij aanspreekt.
Aangezien er slechts een proportionele aansprakelijkheid is, zal de benadeelde er belang bij hebben om zoveel mogelijk potentieel aansprakelijken in de procedure te betrekken. Het is duidelijk dat de voorgestelde oplossing het meeste nut zal hebben in gevallen waar et aantal potentieel aansprakelijken beperkt is of waar e waarschijnlijkheid dat één onder hen de schade heeft veroorzaakt groot is.