"Ik, Anton Bergmann, ben geboren te Lier op 29 juni 1835. Mijn vader die advocaat was, was er burgemeester van 1853 tot 1872.
Jan Frans Willems was een huisvriend waardoor de Vlaamse letteren in ons gezin een belangrijke plaats kregen.
Na de eerste jaren middelbaar, verhuisde ik van het Lierse college naar het Atheneum te Gent om aldaar de Grieks-Latijnse humaniora af te maken. Maar ik deed er meer. Samen met met mijn goede vriend Juliius Vuylsteke richtte ik er het Studentengenootschap "t Zal wel gaan op". Ik begon mijn studies in het recht in 1853 aan de Gentse universiteit maar maakt ze af aan de Vrije Hogeschool te Brussel alwaar ik reeds in 15858 het diploma van Doctor in de rechten "summa cum laude" haalde.
Mijn voorliefdes waren naast de studentikoze grappen en grollen, letterkunde en geschiedenis waarbij ik erin slaagde te publiceren met:
"Marnix van Sint Aldegonde - Plunderingen van de hoofdkerk van Lier in 1580"
"De Geschiedenis van Lier" hetgeen mij jarenlange opzoekingen kostte
"Twee Rijnlandse Novellen"
"Brigitta"
"Zwitserse herinneringen"
"Marietta la Bella"
Maar het werk waarmee ik belangstelling oogstte was "Ernest Staes advocaat". In die tijd was het voor mij als advocaat veiliger om dit werk onder de schuilnaam "Tony" te schrijven.
Natuurlijk was mijn eigen cliënteel en dit van de confraters rond mij mijn inspiratie. Ik hield van die typetjes en trachtte ze te verbeelden in een eenvoudige taal, het liefst zelfs in hun taal.
Toen ik het werk schreef had ik nooit de bedoeling een meesterwerk te schrijven, maar eerder een schets van karakters in een humoristisch kader.
Maar het vervolg heb ik niet mogen meemaken. Mijn leven was immers kort, te kort om een groot schrijver te worden en te kort om een groot jurist te worden. Ik overleed op 24 januari 1874.
Ik had van het leven genoten met volle teugen, was op weg schrijver en advocaat te worden, werd gewaardeerd maar was nog niet tot de rijpheid van het leven gekomen. Ik had nog zoveel beloftes te vervullen.
Een jaar na mijn dood werd Ernest Staes bij KB van 17 juni 1875 bekroond met de vijfjaarlijkse prijs van Nederlandse Letterkunde Ik werd zogeheten wereldberoemd en vertaald in verschillende talen,
Het leven in en rond de balie door een aantal rake schetsen stond plots in het middelpunt van de belangststelling.
Toegegeven ik had op dat ogenblik weinig concurrentie, maar wel het ongelooflijke voordeel dat ik gedreven was door de Nederlandse taal en het voorrecht had te kunnen schrijven over mensen van alle dag, met hun zwakheden, radeloosheid, bekrompenheden, zonder hierbij de figuur van de advocaat zelf uit het oog te verliezen.
In vele scholen werd het boekje als schoolleesboek verkocht. Het werd voor vele scholieren verplichte lectuur en heeft meerdere jongeling aangesproken om in de advocatuur te stappen. Maar vele van die boekjes zijn weggegooid doorgegeven en overstelpen vandaag de tweede-hands markt.
In mijn boek Ernest Staes beschreef ik de Meester Adams:
"Zijn talrijke zaken en belangrijkste processen waren al te ernstig om aan zijn stagist te worden toevertrouwd; hij was een man van diepe studie en stalen ijver; werkte ganse dagen en halve nachten en genoot rust noch ontspanning; nooit kon hij van zichtzelf verkrijgen het geringste deel van zijn arbeid door een ander te laten verrichten omdat hij buiten zichzelf niemand vertrouwde."
In mijn werk Ernest heb ik de advocaat niet boven maar tussen het volk geplaatst, zijn frustraties getoond en heb het aangedurfd de stage te bekritiseren. Ik heb Ernest Staes ook in de Sint-Ivo Kamer opgevoerd (de pro deo-kamer), hem dingen laten doen die ik als advocaat zelf niet had durven maar wel had willen doen.
Ik heb de frustratie van de jonge advocaat willen duiden die zijn plaat uithangt en tevergeefs wacht op cliënteel tussen povere meubeltjes en oude rechtsboeken. Telkens de bel gaat is er die hoop op een nieuwe cliënten, maar in die eerste maanden waren het "verkopers van rechtswerken, pianisten die een concert geven, schrijvers die hun eerste boek laten drukken, flaminganten met een intekenlijst, Joden met een nieuwe uitvinding, kooplieden in wijn die juist uit Bordeaux aangekomen is, ongelukkigen, eindelijk, die maar rechtaf een aalmoes vragen, arme duivels die aan de bel trekken."