Wijziging van stelsel – Bekendmaking in het Belgisch Staatsblad – Tegenwerpbaarheid aan derden
Cass. 09/01/2016, RW 2016-2017, 1303
Samenvatting
Wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel die niet tot gevolg hebben dat het vorige stelsel wordt vereffend of dat de bestaande samenstelling van de vermogens wordt gewijzigd, moeten niet in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt om aan derden te kunnen worden tegengeworpen.
Tekst arrest
Nr. C.15.0383.N
D. V. K.,
eiser,
M. V. K.,
verweerster,
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 25 juni 2015.
II. CASSATIEMIDDEL
De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest gehecht is, een middel aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Eerste onderdeel
1. Krachtens artikel 1319, 1°, Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels en zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksver-mogensstelsel, worden het uittreksel uit het verzoek tot homologatie en de homo-logatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt door de zorg van beide echtgenoten. Zij zijn hiervan evenwel vrijgesteld indien de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel niet tot gevolg heeft dat het vorige stelsel wordt veref-fend of dat de bestaande samenstelling van de vermogens wordt gewijzigd.
2. Luidens artikel 1396, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij voor-melde wet van 14 juli 1976 en zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet van 18 juli 2008 tot wijziging van de wetgeving wat betreft de wijziging van het hu-welijksvermogensstelsel zonder tussenkomst van de rechtbank en tot wijziging van artikel 9 van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt, kunnen bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel aan derden eerst worden tegengeworpen vanaf de dag van de bekendmaking van een uittreksel uit de ho-mologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad.
3. Uit de samenhang van deze artikelen en de wetsgeschiedenis blijkt dat wij-zigingen van het huwelijksvermogensstelsel die niet tot gevolg hebben dat het vo-rige stelsel wordt vereffend of dat de bestaande samenstelling van de vermogens wordt gewijzigd, niet in het Belgisch Staatsblad moeten worden bekendgemaakt om aan derden te kunnen worden tegengeworpen.
Het onderdeel dat van het tegendeel uitgaat, faalt naar recht.
Tweede onderdeel
4. De appelrechters oordelen dat "deze vraag moet worden bekeken gelet op de in 1992 toepasselijke wetgeving inzake de wijziging van huwelijkscontracten, zoals ingevoerd bij Wet van 14 juli 1976 ‘betreffende de wederzijdse rechten en ver-plichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels' en vóór de her-vormingen bij Wet van 9 juli 1998 ‘betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksvermogensstelsel' en bij Wet van 18 juli 2008 ‘tot wijziging van de wetgeving wat betreft het huwelijksvermogensstelsel zonder tussenkomst van de rechtbank en tot wijziging van artikel 9 van de Wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt'".
5. Anders dan waarvan het onderdeel uitgaat, maken de appelrechters geen toepassing van de wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksvermogensstelsel.
Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest en mist mitsdien feite-lijke grondslag.
Derde onderdeel
6. De appelrechters oordelen dat "zelfs ingeval [de eiser] als een derde in de zin van het oude artikel 1396, eerste lid BW wordt aangezien (terwijl de regeling van het oude art. 1396, tweede lid BW enkel geldt voor de echtgenoten onderling en niet voor hun rechtsopvolgers/kinderen), de zienswijze van [de eiser] dat de bedongen wijziging, bij gebrek aan publicatie in het Belgisch Staatsblad van een uittreksel van de homologatiebeslissing, hem (als derde) niet tegenwerpbaar is, echter niet kan worden gevolgd."
7. Anders dan waarvan het onderdeel uitgaat, oordelen de appelrechters niet dat de eiser geen derde is in de zin van vermeld artikel 1396 Burgerlijk Wetboek.
Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest en mist mitsdien feite-lijke grondslag.
Vierde onderdeel
8. Anders dan waarvan het onderdeel uitgaat, nemen de appelrechters de rede-nen van de eerste rechter in verband met de mogelijke strijdigheid van artikel 1396 (oud) Burgerlijk Wetboek met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel, niet over.
Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest en mist mitsdien feite-lijke grondslag.
Dictum
Het Hof,
Verwerpt het cassatieberoep.
Veroordeelt de eiser tot de kosten.
Bepaalt de kosten voor de eiser op 851,50 euro.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer in openbare rechtszitting van 9 juni 2016 uitgesproken
VOORZIENING IN CASSATIE
VOOR: de heer D. V. K.,
eiser in cassatie
TEGEN: mevrouw M. V. K.,
verweerster in cassatie.
Aan de Heren Eerste Voorzitter en Voorzitter en aan de Dames en Heren Raadsheren, leden van het Hof van Cassatie.
Hooggeachte Dames en Heren,
Eiser heeft de eer aan Uw toezicht te onderwerpen een ar-rest van 25 juni 2015 van de elfde kamer van het Hof van beroep te Gent (A.R. nr 2013/AR/1074).
Van belang zijnde feiten en procedurevoorgaanden
1. Partijen zijn de kinderen van C. V. K. en S.M.
De ouders van partijen waren gehuwd op 25 november 1946 en, bij gebrek aan huwelijkscontract, vielen zij onder het wettelijk huwelijksvermogens-stelsel.
Bij notariële akte van 6 januari 1975 schonk C. V. K. het grootst be-schikbare deel van zijn nalatenschapsvermogen aan zijn echtgenote.
Bij notariële akte van 2 december 1992 wijzigden de ouders van partijen hun huwelijksvermogensstelsel met toevoeging van een verblijvingsbeding (in volle eigendom) in de zin van artikel 1461 van het Burgerlijk Wetboek.
Het gewijzigde stelsel werd, overeenkomstig het toen toepasselijke artikel 1395 van het Burgerlijk Wetboek, gehomologeerd bij beschikking van de Rechtbank van eerste aanleg te Gent dd. 25 februari 1993.
Het uittreksel van de homologatiebeslissing werd evenwel niet ge-publiceerd in het Belgisch Staatsblad.
2. De heer C. V. K. is testamentloos overleden op 25 september 2003.
Mevrouw S. M. is met eigenhandig testament van 10 juni 2004 overleden op 14 november 2010. Zij vermaakte het grootst beschikbare deel van haar nalatenschapsvermogen aan verweerster.
3. Eiser is van oordeel dat het verblijvingsbeding hem niet kan worden tegengeworpen bij gebrek aan publicatie in het Belgisch Staatsblad van het uittreksel van de homologatiebeslissing.
4. De vordering van eiser strekt in essentie ertoe een beslissing te be-komen volgens dewelke het verblijvingsbeding hem niet tegenstelbaar is.
Bij vonnis dd. 5 februari 2013 heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent die vordering ontvankelijk doch ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van eiser tegen dit vonnis wordt door het bestre-den arrest ontvankelijk doch ongegrond verklaard.
Tegen dit arrest meent eiser gerechtigd te zijn volgend cassatiemid-del te formuleren.
ENIG MIDDEL TOT CASSATIE
Geschonden wetsbepalingen
- artikelen 1314 en 1319, 1° en 3° van het Gerechtelijk Wetboek zoals ingevoegd bij de Wet van 14 juli 1976 en van toepassing in de jaren 1992 en 1993 vóór de inwerkingtreding van de Wet van 9 juli 1998;
- artikelen 1396 (zoals van toepassing na de Wet van 14 juli 1976 en voor de Wet van 18 juli 2008) en 1122 van het Burgerlijk Wetboek;
- artikel 4 van de Wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksvermogensstelsel;
- artikel 149 van de Grondwet;
- artikel 26,§1,3° van de Bijzondere Wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof.
Bestreden beslissing
Het bestreden arrest verklaart het hoger beroep van eiser ongegrond en be-vestigt het vonnis van de eerste rechter, volgens hetwelk het door de ouders van partijen overeengekomen verblijvingsbeding aan eiser tegenstelbaar is. Het steunt die beslissing op eigen motieven en op de motieven van de eerste rechter.
De eigen motieven van het bestreden arrest luiden als volgt :
"Met de eerste rechter is ook het hof van oordeel dat :
(...)
* de procedure in de eerste plaats de juridische vraag betreft naar de te-genwerpbaarheid van voormeld verblijvingsbeding ten aanzien van (eiser);
* meer precies de vraag rijst naar de gevolgen van de bij huwelijkscon-tract van 2 december 1992 door het echtpaar/ouderpaar V. K.-M. bedongen wij-ziging van hun huwelijksvermogensstelsel met toevoeging van een zogeheten 'ver-blijvingsbeding' (in volle eigendom) in de zin van artikel 1461 BW., nu het aldus gewijzigde stelsel is gehomologeerd bij beschikking van de rechtbank van eerste aanleg te Gent van 25 februari 1993 zonder navolgende publicatie in het Belgisch Staatsblad van een uittreksel van de homologatiebeslissing;
* deze vraag moet worden bekeken gelet op de in 1992 toepasselijke wetgeving inzake de wijziging van huwelijkscontracten, zoals ingevoerd bij Wet van 14 juli 1976 'betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels' en vóór de hervormingen bij Wet van 9 juli 1998 'betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksvermogensstelsel' en bij Wet van 18 juli 2008 'tot wijziging van de wetgeving wat betreft het huwelijksvermogensstelsel zonder tussenkomst van de rechtbank en tot wijziging van artikel 9 van de Wet vna 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt';
* de bedoelde toevoeging van het verblijvingsbeding (waardoor, bij overlijden van de eerststervende echtgenoot, het gemeenschappelijke huwelijks-vermogen integraal verblijft aan de langstlevende echtgenoot) een zogeheten 'kleine wijziging' betrof in de zin van het oude artikel 1394, vierde lid BW;
* ook dergelijke kleine wijziging toen nog homologatie behoefde in de zin van het oude artikel 1395,§1 BW;
* de benodigde homologatie is tussengekomen bij beschikking van de rechtbank van eerste aanleg te Gent van 25 februari 1993;
* de publicatie in het Belgisch Staatblad van een uittreksel van de homo-logatiebeslissing echter niet hoefde, gelet op het oude artikel 1319, eerste lid, sub 1° Ger.W.;
* het toepasselijke (oude) artikel 1396 BW evenwel bepaalde dat bedon-gen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel aan derden eerst kunnen wor-den tegengeworpen vanaf de dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad van een uittreksel van de homologatiebeslissing, terwijl zij tussen de echtgenoten ge-volg hebben vanaf de datum van de wijzigingsakte;
* (Eiser), gelet op een letterlijke lezing van deze bepaling, kan voorhou-den dat de bedongen wijziging, bij gebrek aan publicatie in het Belgisch Staatsblad van een uittreksel van de homologatiebeslissing, hem als derde niet tegenwerpbaar is;
* zelfs ingeval (eiser) als een derde in de zin van het oude artikel 1396, eerste lid BW wordt aangezien (terwijl de regeling van het oude art. 1396, tweede lid BW enkel geldt voor de echtgenoten onderling en niet voor hun rechtsopvol-gers/kinderen), de zienswijze van (eiser) dat de bedongen wijziging, bij gebrek aan publicatie in het Belgisch Staatsblad van een uittreksel van de homologatie-beslissing, hem (als derde) niet tegenwerpbaar is, echter niet kan worden gevolgd;
* het gelijktijdige bestaan van enerzijds het oude artikel 1319, eerste lid, sub 1° Ger.W. en anderzijds het oude artikel 1396, eerste lid BW immers maakt dat (in de lijn van een meerderheidsstrekking in de rechtsleer) redelijkerwijze moet worden aangenomen dat het oude artikel 1396, eerste lid BW, gelet op de uitdrukkelijke vrijstelling waarin het oude artikel 1319, eerste lid, sub 1° GER.W. voorzag, uitsluitend betrekking heeft op de tegenwerpbaarheid van zogeheten 'grote wijzigingen', terwijl kleine wijzigingen onmiddellijk tegenwerpbaar zijn aan derden vanaf de datum van de wijzigingsakte en derhalve zonder enige publicatie in het Belgisch Staatsblad;
* deze invulling/interpretatie van het oude artikel 1396, eerste lid BW in weerwil van haar algemene/letterlijke bewoordingen immers beantwoordt aan de bedoeling van de wetgever;
* de zinsnede 'bedongen wijzigingen' in het oude artikel 1396, eerste lid BW aldus uitsluitend slaat op grote wijzigingen, dit zijn wijzigingen die de veref-fening van het voorgaande stelsel meebrengen of de bestaande samenstelling van de vermogens wijzigen;
* de zinsnede 'bedongen wijzigingen' in het oude artikel 1396, eerste lid BW aldus niet slaat op kleine wijzigingen, die (gelet op het oude art. 1319, eerste lid, sub 1° Ger.W.) van publicatie in het Belgisch Staatsblad waren vrijgesteld, zodat die publicatie bezwaarlijk kan worden vereist voor de tegenwerpbaarheid van kleine wijzigingen aan derden;
* met de hervorming bij Wet van 9 juli 1998 'betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksvermogensstelsel' overigens de rechterlijke ho-mologatie van kleine wijzigingen is afgeschaft, zodat alsdan (in de rechtsleer) zonder meer werd aangenomen dat geen publicatie in het Belgisch Staatsblad meer aan de orde was voor de tegenwerpbaarheid van kleine wijzigingen aan derden;
* een en ander in casu maakt dat voormeld verblijvingsbeding, ondanks het gebrek aan publicatie in het Belgisch Staatsblad van een uittreksel van de ho-mologatiebeslissing aan (eiser) tegenwerpbaar is, met alle gevolgen van dien;
* (Eiser) het bedoelde verblijvingsbeding dan ook onverkort moet on-dergaan, terwijl zijn vordering in geen van de onderdelen kan worden ingewilligd.
Het hof valt de omstandig gemotiveerde zienswijze en beslissing van de eerste rechter bij."
De motieven van de eerste rechter luiden als volgt :
"3. De wettelijke mogelijkheid voor echtgenoten om tijdens het huwelijk hun huwelijksvermogensstelsel te wijzigen, kent een bewogen geschiedenis.
Deze mogelijkheid werd (pas) ingevoerd bij Wet van 14 juli 1976 betref-fende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijks-vermogensstelsels, B.S. 18 september 1976, p. 11697, waarbij de ganse Titel V 'Huwelijksvermogensstelsels' van Boek III van het Burgerlijk Wetboek werd ver-vangen.
Nadien volgden in deze materie nog een aantal grote wettelijke hervor-mingen, meer bepaald bij Wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, B.S. 7 augustus 1998, p. 285356 (in werking getreden op 17 augustus 1998) (met o.a. de afschaffing van de rechterlijke homologatie voor zgn. 'kleine wijzigingen' en de invoering van een minder rigide procedure voor zgn. 'middelgrote wijzigingen'), en bij Wet van 18 juli 2008 tot wijziging van de wetgeving wat betreft de wijziging van het huwelijksvermo-gensstelsel zonder tussenkomst van de rechtbank en tot wijziging van artikel 9 van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt, B.S. 14 augustus 2008, p. 43560 (in werking getreden op 1 november 2008 : zie art. 11) (met o.a. de volledige afschaffing van de rechterlijke homologatie voor álle wijzigingen).
Het litigieuze verblijvingsbeding blijkt te zijn vervat in een wijzigende akte die tussen de ouders van de partijen werd verleden op 2 december 1992 (niet be-twist). Deze akte werd door de rechtbank gehomologeerd bij beschikking van 25 februari 1993 - maar (een uittreksel van) deze homologatiebeslissing werd nader-hand niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, laat staan (een uittreksel van) de notariële wijzigingsakte zelf (niet betwist).
Anders dan de verweerster lijkt te geloven, wordt de rechtsgeldigheid van de voormelde wijzigingsakte en/of het daarin vervatte verblijvingsbeding door de eiser niet in vraag gesteld. De eiser betwist alleen dat deze akte, en in het bijzonder het daarin vervatte verblijvingsbeding, hem tegenstelbaar zou zijn. De eiser stelt dus (enkel) dat hijzelf de gevolgen van dit verblijvingsbeding niet zou moeten ondergaan maar hiervan abstractie zou mogen maken, meer bepaald in het kader van de vereffening-verdeling van de nalatenschappen van de (inmiddels allebei overleden) ouders van de partijen.
Zoals de eiser terecht stelt, dient (ook) de vraag naar de tegenstelbaarheid van het bewuste verblijvingsbeding te worden beoordeeld conform de wetgeving zoals die van kracht is ten tijde van de betrokken wijzigingsakte en/of homologa-tiebeslissing (vgl. art. 10 Wet 18 juli 2008). Derhalve moet toepassing worden gemaakt van de relevante wetgeving zoals die bestond in 1992-1993, d.i. vóór de hoger vermelde (grote) wettelijke hervormingen van 9 juli 1998 en 18 juli 2008. In wat volgt zal dus (telkens) worden verwezen naar de versie van de aangehaalde wetsbepalingen die van kracht was vóór 17 augustus 1998, datum van inwerking-treding van de Wet van 9 juli 1998.
4. De tussen de ouders van de partijen verleden notariële wijzigingsakte van 2 december 1992, hield naar verluidt niets anders in dan het litigieuze ver-blijvingsbeding, krachtens hetwelk bij het overlijden van de eerststervende het ganse gemeenschappelijk vermogen (contractueel) zou toevallen aan de langstle-vende van de beide echtgenoten.
Deze wijziging had derhalve niet de vereffening van het bestaande stelsel of een dadelijke verandering van de samenstelling van de vermogens tot gevolg. Het betrof m.a.w. (geen 'grote' maar) een zgn. 'kleine wijziging' in de zin van artikel 1394, vierde lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek, zoals van toepassing in 1992-1993 (van zgn. 'middelgrote wijzigingen', in de zin van artikel 1394, vijfde lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek, was toen nog geen sprake : dit vijfde lid werd pas ingevoerd bij artikel 2 van de Wet van 9 juli 1998).
Ten tijde van het verlijden van de hier bedoelde wijzigingsakte van 2 de-cember 1992, diende nog alle akten houdende ('grote' of 'kleine') wijziging van het huwelijksvermogensstelsel door de rechtbank te worden gehomologeerd. De ver-plichte homologatie voor zgn. 'kleine wijzigingen' werd namelijk pas afgeschaft in 1998 (zie art. 1395,§1, eerste lid (oud) Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij art. 3,a) Wet 9 juli 1998).
Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de ouders van de partijen des-tijds ook effectief hebben gezorgd voor de homologatie van de voormelde akte houdende ('kleine') wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel. De desbetref-fende homologatiebeslissing blijkt te dateren van 25 februari 1993 (niet betwist).
Van de wijzigende akte en/of de homologatiebeslissing werd evenwel géén uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad (niet betwist). Ook dát hoeft niet te verwonderen, aangezien de ouders van de partijen daar destijds - voor een zgn. 'kleine wijziging', als deze die zij hebben doorgevoerd (zie hoger) - krachtens de wet zelf uitdrukkelijk van waren vrijgesteld.
Immers, de toenmalige wet schreef voor dat het uittreksel uit het verzoek en de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt door de zorg van beide echtgenoten, maar dat zij hiervan waren vrijgesteld indien de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel niet tot gevolg had dat het vorige stelsel werd vereffend of dat de bestaande samenstelling van de vermogens werd gewijzigd (zie art. 1319, eerste lid, 1° Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing in 1992-1993).
De notariële akte van 2 december 1992, verleden tussen de ouders van de partijen, hield slechts een verblijvingsbeding in en had (dus) niet tot gevolg dat het bestaande stelsel werd vereffend of dat de samenstelling van de vermogens werd gewijzigd (zie hoger). Van de desbetreffende homologatiebeslissing van 25 februari 1993 werd dan ook - geheel conform de toenmalige wetgeving (zie art. 1319, eerste lid, 1° Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing in 1992-1993) - géén uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
5. Bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel kunnen aan derden eerst worden tegengeworpen vanaf de dag van de bekendmaking van een uittreksel uit de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad (zie art. 1396, eerste lid (oud) Burgerlijk Wetboek, zoals van toepassing in 1992-1993). Tussen echtgenoten hebben zij gevolg vanaf de datum van de akte (zie art. 1396, tweede lid (oud) Burgerlijk Wetboek, zoals van toepassing in 1992-1993).
De eiser beroept zich op de (letterlijke) inhoud van deze wettelijke bepaling om voor te houden dat de wijzigingsakte van 2 december 1992, en in het bijzonder het daarin vervatte verblijvingsbeding, bij ontstentenis van publicatie van een uittreksel uit de desbetreffende homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad (zie hoger) hem, als derde bij deze akte, niet tegenstelbaar zou zijn.
Dit standpunt is op zijn minst verdedigbaar. Het (toenmalige) eerste lid van artikel 1396 van het Burgerlijk Wetboek maakte immers (inderdaad) geen enkel onderscheid tussen zgn. 'kleine' en 'grote wijzigingen' en liet de tegenstelbaarheid van alle bedongen wijzigingen afhangen van de voorafgaande bekendmaking van een uittreksel uit de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad. Het (toenmalige) tweede lid van artikel 1396 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde dan weer dat de wijziging (enkel) tussen de echtgenoten gevolg had vanaf de datum van de akte.
Toch kan het standpunt van de eiser door de rechtbank niet worden gevolgd - en dit om de hierna volgende redenen.
6. Ten eerste is het zeer de vraag of de eiser, als afstammeling en (dus) rechtsopvolger van zijn ouders (die de wijzigende akte van 2 december 1992 heb-ben gesloten), wel te beschouwen is als een derde in de zin van artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek.
In het algemeen wordt immers aangenomen dat rechtsopvolgers géén der-den zijn. Rechtsopvolgers treden namelijk - a.h.w. per definitie - slechts in de rechten en verplichtingen van hun rechtsvoorganger. Dit geldt in het bijzonder in contractuele aangelegenheden, aangezien eenieder (in principe) wordt geacht te hebben bedongen voor zichzelf en voor zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden (zie art. 1122 Burgerlijk Wetboek).
In die optiek zijn de kinderen van de echtgenoten (versta : die hun huwe-lijksvermogensstelsel hebben gewijzigd) géén derden in de zin van artikel 1396, eerste lid (oud) van het burgerlijk Wetboek, zodat de wijziging hen - net als aan de echtgenoten zelf - ook zónder bekendmaking van een uittreksel uit de homolo-gatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad (zonder meer) tegenstelbaar zou zijn (zie o.m. : M. COENE, 'Aktuele problemen inzake conventionele wijziging van huwelijksvermogensstelsels', T.P.R. 1985, p. (175) 190, nr. 17; N. TORFS, 'De te-genwerpelijkheid van de 'kleine' wijziging van het huwelijksvermogensstelsel', (noot onder Rb. Brugge 20 oktober 1995), Not. Fisc. M. 1997, p. (239) 244).
Zo had de wijzigende akte van 2 december 1992 voor de heer C. V. K. ge-volg vanaf de datum van de akte (zie art. 1396, tweede lid (oud) Burgerlijk Wet-boek, zoals van toepassing op 2 december 1992). Na het overlijden van de heer C. V. K. (op 25 september 2003) zou in deze hypothese hetzelfde gelden voor de eiser, die immers als zoon van de overledene (louter) in de rechten en verplichtingen van deze laatste is getreden.
Toch valt niet uit te sluiten dat de kinderen (of andere rechtsopvolgers) van echtgenoten die hun huwelijksvermogensstelsel hebben gewijzigd, althans wat die wijziging betreft, niet als derden mogen worden beschouwd.
Immers, men wordt geacht te hebben bedongen voor zichzelf en voor zijn erfgenamen en rechtsverkrijgenden, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk bepaald is of uit de aard van de overeenkomst voortvloeit (zie art. 1122 Burgerlijk Wetboek). Het lijkt alvast niet onverdedigbaar dat een huwelijkscontract (of een wijziging daarvan), dat onlosmakelijk samenhangt met het huwelijk van de contractanten en automatisch vervalt van zodra dit huwelijk wordt ontbonden, uit zijn aard zelf uit-sluitend geldt voor de betrokken echtgenoten en (dus) niet voor hun rechtsopvolgers - die bijgevolg volkomen vreemd zijn en blijven aan een dergelijk contract, ook al dienen zij hiervan (in principe) de gevolgen te ondergaan.
Daarbij komt dat de toenmalige wetgeving uitdrukkelijk voorzag in de mo-gelijkheid voor de kinderen van de echtgenoten (die een wijziging van hun huwe-lijksvermogensstelsel wilden doorvoeren), net als voor de schuldeisers van de laatstgenoemden, om tussen te komen in de (toen nog verplichte) homologatiepro-cedure (zie art. 1314 en 1319, eerste lid, 3° (oud) Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing in 1992-1993). Dit lijkt erop te wijzen dat de kinderen, althans in het raam van (een procedure tot) wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, door de wetgever destijds wel degelijk als derden werden beschouwd - zodat de tegen-stelbaarheid van de wijziging, krachtens het toenmalige artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek, ook voor hen onderworpen zou zijn geweest aan de bekendmaking van een uittreksel uit de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad (zie o.m. : Rb. Brugge 20 oktober 1995, Not. Fisc. M. 1997, p; (238) 239).
De rechtbank herhaalt ten slotte dat, krachtens artikel 1396, tweede lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek, een bedongen wijziging van het huwelijksver-mogensstelsel alleen voor de echtgenoten gevolg had vanaf de datum van de akte. Van de kinderen van de betrokken echtgenoten was in die bepaling dus geen sprake - ook al werden de kinderen elders wél afzonderlijk vermeld (zie art. 1319, eerste lid, 3° (oud) Gerechtelijk Wetboek).
Echter, ook in de veronderstelling dat de eiser een derde was/is ten aanzien van de destijds door zijn ouders overeengekomen wijziging van hun huwe-lijksvermogensstelsel, zoals vervat in de notariële akte van 2 december 1992, dan nóg kan hij niet worden gevolgd waar hij stelt dat deze wijziging hem niet tegen-stelbaar zou zijn bij gebreke van publicatie van de desbetreffende homologatiebe-slissing van 25 februari 1993. Dit wordt hierna nader toegelicht.
7. De eiser steunt zijn standpunt op de (letterlijke) inhoud van artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek, zoals van toepassing in 1992-1993. Zoals hoger reeds aangestipt, zou deze wettelijke bepaling - op zichzelf genomen - een dergelijk standpunt inderdaad kunnen verantwoorden (zie hoger).
Ten onrechte evenwel wordt deze wettelijke bepaling door de eiser geïso-leerd van de rest van de toepasselijke wetgeving die destijds van kracht was. Zo maakt de eiser onterecht abstractie van het hoger reeds aangehaalde artikel 1319, eerste lid, 1° (oud) van het Gerechtelijk Wetboek, dat de echtgenoten die een zgn. 'kleine wijziging' van hun huwelijksvermogensstelsel wilden laten homologeren uitdrukkelijk vrijstelde van de verplichting om een uittreksel uit de desbetreffende homologatiebeslissing te laten bekendmaken in het Belgisch Staatsblad (zie hoger). Deze uitdrukkelijke vrijstelling werd pas afgeschaft bij artikel 4 van de Wet van 9 juli 1998, m.a.w. met ingang van 17 augustus 1998 - om de evidente reden dat voor zulke 'kleine wijzigingen', bij diezelfde wetswijziging, de verplichting tot homologatie helemaal werd afgeschaft (zie hoger).
Het is precies door het gelijktijdig bestaan van artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek en (de oorspronkelijke versie van) artikel 1319, eerste lid, 1° (oud) van het Gerechtelijk Wetboek, dat de toenmalige wetgeving uiterst ambigu was, meer bepaald met betrekking tot de vraag of de tegenstelbaarheid van zgn. 'kleine wijzigingen' óók onderworpen was aan de voorafgaande publicatie van een uittreksel uit de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad. Uit een geïsoleerde en letterlijke lezing van artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek zou een dergelijk besluit zich stellig hebben opgedrongen. Maar dit stond dan wel haaks op (de toenmalige versie van) artikel 1319, eerste lid, 1° (oud) van het Gerechtelijk Wetboek, waarbij de echtgenoten juist voor zgn. 'kleine wijzigingen' uitdrukkelijk werden vrijgesteld van een dergelijke publicatie-verplichting.
De voormelde wettelijke bepalingen, die ook ten tijde van de wijzigingsakte van 2 december 1992 en de homologatiebeslissing van 25 februari 1993 samen van kracht waren, stonden dan ook op gespannen voet met elkaar. Immers, enerzijds werd de tegenstelbaarheid aan derden onderworpen aan de publicatie van een uittreksel uit de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad, maar anderzijds was men van een dergelijke publicatie uitdrukkelijk vrijgesteld indien het slechts ging om een zgn. 'kleine wijziging'. Op die manier ontstond a.h.w. een 'legistieke kortsluiting' die, in weerwil van de (ogenschijnlijke) helderheid van de inhoud van artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek, de toepasselijke wetgeving van toen - in zijn geheel genomen - op dit punt uiterst ambigu, on-duidelijk en dubbelzinnig maakte.
8. Deze onduidelijkheid in de toenmalige wetgeving bleef uiteraard niet onopgemerkt. Zij gaf destijds aanleiding tot een controverse in de rechtspraak en de rechtsleer. Om de knoop te ontwarren werden uiteenlopende standpunten ver-dedigd.
Volgens sommigen kon, gelet op de algemene formulering van de (letter-lijke) inhoud van artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek ('be-dongen wijzigingen'), ook een zgn. 'kleine wijziging' pas aan derden tegenstelbaar zijn na publicatie van een uittreksel uit de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad (zie o.m. : Rb. Brugge 20 oktober 1995, Not. Fisc. M. 1997, p. 238; H. CASMAN, Notarieel familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, p. 150, nr. 434; R.P.D.B., Compl. VI, v° Régimes matrimoniaux (droit interne), p. (660) 787, nr. 1008).
Volgens anderen daarentegen diende artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek, gelet op de uitdrukkelijke vrijstelling waarin artikel 1319, eerste lid, 1° (oud) van het Gerechtelijk Wetboek voorzag, in die zin te worden begrepen dat die (eerste) wettelijke bepaling, in weerwil van haar algemene be-woordingen, uitsluitend betrekking had op (de tegenstelbaarheid van) zgn. 'grote wijzigingen' - zodat zgn. 'kleine wijzigingen' (onmiddellijk) aan derden tegenstel-baar zijn vanaf de datum van de akte zelf, m.a.w. zónder enige publicatie in het Belgisch Staatsblad (zie o.m. : Gent 23 december 1988, T. Not. 1989, p. 259, met goedkeurende noot J. DE VROE; C. DE WULF en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Deurne, Kluwer, 1994, p. 545, nr. 472; J. GERLO, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 1996, p. 246, nr. 501; C. DE BUS-SCHERE, 'Wijziging van het huwelijksstelsel tijdens het huwelijk. Enkele capita selecta', Not. Fisc. M. 1990, p. (189) (208, nr. 76; C. DE BUSSCHERE, 'De wijzi-ging van het huwelijksvermogensstelsel tijdens het huwelijk - Enkele aspecten uit de praktijk', R.W. 1993-94, p. (65) 79, nr. 57; M. COENE, l.c., p. 190-193, nrs. 17-18; N. TORFS, l.c., p. 244).
Die laatste opvatting werd klaarblijkelijk dominant. Waar de eiser thans verwijst naar auteurs als H. CASMAN en naar het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge van 20 oktober 1995, beroept hij zich m.a.w. op een min-derheidsstandpunt.
Anders dan de eiser wil (doen) geloven, werd het hoger aangehaalde von-nis van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge van 20 oktober 1995 door N. TORFS, in haar noot bij dit vonnis, helemaal niet goedgekeurd. De uitspraak werd door deze auteur integendeel (impliciet maar zeker) afgewezen, in het bijzonder waar hij/zij schreef :
'In de rechtsleer gaat men er, mijns inziens terecht, vanuit dat, aangezien geen specifieke regeling is voorzien voor tegenwerpelijkheid in geval van kleine wijziging, de gemeenrechtelijke regeling inzake tegenwerpelijkheid van het gekozen huwelijksvermogensstelsel geldt. De wet voorziet tegen-werpelijkheid van het oorspronkelijk huwelijkscontract door de vermelding ervan in de huwelijksakte. De kleine wijziging zal dan ook tegenwerpelijk zijn vanaf de vermelding van de homologatiebeslissing in de kant van de huwelijksakte, waarbij het feit dat de inhoud van de wijziging niet moet worden vermeld, toch wel een probleem vormt.'
(zie N. TORFS, l.c., p. 244) (onderlijning door de rechtbank) - en dus niet vanaf de publicatie in het Belgisch Staatsblad, zoals de rechtbank van eerste aanleg te Brugge had geoordeeld in het geannoteerde vonnis.
9. Ook naar het oordeel van deze rechtbank moet het hoger vermelde meerderheidsstandpunt worden bijgetreden - dat, voor alle duidelijkheid, niet uit-sluitend door 'het notariaat' wordt gehuldigd (zie hoger).
Zoals gezegd, was/is de toepasselijke wetgeving die destijds van kracht was - in zijn geheel genomen - (precies) wat betreft de tegenstelbaarheid aan derden van zgn. 'kleine wijzigingen' uiterst ambigu, onduidelijk en dubbelzinnig (zie hoger). Niettegenstaande de (ogenschijnlijke) helderheid van de tekst van artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek, dringt in die omstandigheden een bepaalde interpretatie van de (globale) toepasselijke wetgeving zich wel degelijk op.
Om wetgeving te interpreteren, is in de eerste plaats de bedoeling van de wetgever doorslaggevend. De rechtbank is van oordeel dat het onmogelijk de be-doeling van de wetgever kan zijn geweest om, enerzijds, zgn. 'kleine wijzigingen' vrij te stellen van de (normale) verplichting tot publicatie in het Belgische Staats-blad en, anderzijds, de tegenstelbaarheid van diezelfde 'kleine wijzigingen' tóch afhankelijk te maken van een dergelijke (niet verplichte) publicatie. Nochtans staat vast dat de echtgenoten, in geval van zgn. 'kleine wijzigingen', hoe dan ook waren vrijgesteld van de verplichting tot publicatie in het Belgisch Staatsblad (zie art. 1319, eerste lid, 3° (oud) Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing in 1992-1993). Logischerwijze moet de wetgever dan ook de bedoeling hebben gehad om, bij zulke (van publicatie vrijgestelde) 'kleine wijzigingen', de tegenstelbaarheid aan derden niet te onderwerpen aan de (onbestaande) vereiste van een dergelijke publicatie.
Daarbij komt dat, als men artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek anders zou interpreteren, en meer bepaald in de thans door de eiser ver-dedigde zin, deze wettelijke bepaling allicht een (ongeoorloofde) discriminatie zou hebben ingehouden, doordat ongelijke gevallen (t.w. echtgenoten die een zgn. 'kleine wijziging' wilden doorvoeren, die uitdrukkelijk vrijgesteld waren van de verplichting tot publicatie in het Belgisch Staatsblad, en echtgenoten die voor een zgn. 'grote wijziging' stonden, die wél dienden te zorgen voor een dergelijke pu-blicatie) gelijk behandeld zouden zijn geweest (wijziging telkens pas tegenstelbaar aan derden na publicatie in het Belgisch Staatsblad) en dit zónder dat daarvoor enige objectieve en redelijke verantwoording kan worden gevonden. In die zin geïnterpreteerd, zou artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek dan ook in aanvaring zijn gekomen met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en non-discriminatie (zie art. 10 en 11 Grondwet).
Kortom, wetsteleologisch én grondwetsconform geïnterpreteerd, moet ar-tikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek in die zin worden begrepen dat de 'bedongen wijzigingen' waarvan sprake in deze bepaling, uitsluitend slaan op de zgn. 'grote wijzigingen' (die destijds onderworpen waren en bleven aan een verplichte publicatie van een uittreksel uit het homologatievonnis in het Belgisch Staatsblad) - en dus niet op zgn. 'kleine wijzigingen' (die van een dergelijke publi-catie uitdrukkelijk waren vrijgesteld), zodat deze publicatie ook niet was vereist om zulke 'kleine wijzigingen' tegenstelbaar te maken aan derden.
Het valt overigens op dat, na de afschaffing van de (voordien verplichte) homologatie van zgn. 'kleine wijzigingen' bij artikel 3,a) van de Wet van 9 juli 1998 (zie hoger), in de rechtsleer prompt werd aangenomen dat géén publicatie van een uittreksel van de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad meer vereist was om zulke 'kleine wijzigingen' tegenstelbaar te maken aan derden (zie o.m. : W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, p. 345, nr. 729; F. BUYSSENS, 'Commentaar bij de Wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake de wijziging van huwelijksvermogensstelsels', E.J. 1998, p. (118) 122, nr. 13; C. DE BUSSCHERE, 'De wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake de minnelijke wijziging van het huwelijksvermogensstelsel tijdens het huwelijk, T. Not. 1999, p; (2) 21-22, nrs. 28-29). Nochtans werd de oorspronkelijke tekst van artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek bij diezelfde Wet van 9 juli 1998 niet gewijzigd.
10. De notariële akte van wijziging die tussen de ouders van de partijen werd verleden op 2 december 1992, hield (niets anders dan een verblijvingsbeding en dus) slechts een zgn. 'kleine wijziging' in (zie hoger).
Volgens de (welbegrepen) artikelen 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek én 1319, eerste lid, 1° (oud) van het Gerechtelijk Wetboek, in de versies zoals die op dat ogenblik van kracht waren, was de publicatie van een uittreksel uit de desbetreffende homologatiebeslissing (van 25 februari 1993) in het Belgisch Staatsblad sowieso niet vereist - en dit, wetsteleologisch en grondwetsconform geïnterpreteerd, óók niet om deze wijzigende akte tegenstelbaar te maken aan derden.
Hieruit volgt dat, zélfs indien men de eiser in dit verband beschouwt als een derde, het verblijvingsbeding opgenomen in de hoger bedoelde wijzigingsakte van 2 december 1992 hem wel degelijk tegenstelbaar was/is, ook zónder publicatie van een uittreksel van de desbetreffende homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad.
Ook de eiser zal de gevolgen van dit tussen zijn ouders overeengekomen verblijvingsbeding dus onverkort moeten ondergaan, in het bijzonder in het kader van de vereffening-verdeling van de nalatenschappen van zijn (inmiddels allebei overleden) ouders.
Het door de eiser gevorderde declaratief van recht kan bijgevolg niet worden ingewilligd. Anders dan de eiser voorhoudt, bestaat hiervoor géén wette-lijke grondslag.
De vordering van de eiser is dan ook ongegrond en dit in alle onderdelen."
Grieven
Eerste onderdeel
Artikel 1319,1° (oud) van het Gerechtelijk Wetboek (zoals van toe-passing in 1992-93, na de invoeging ervan bij Wet van 14 juli 1976), dat, zoals beslist door de appelrechters, in onderhavige zaak van toepassing is, bepaalt het volgende :
"De bepalingen van de artikelen 1311 tot 1316 zijn van toepassing op de verzoeken tot homologatie van de akte tot wijziging van het huwelijksver-mogensstelsel, behoudens het hierna bepaalde :
1° Het uittreksel uit het verzoek en de homologatiebeslissing worden in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakt door de zorg van beide echtgenoten. Zij zijn hiervan evenwel vrijgesteld indien de wijziging van het huwelijks-vermogensstelsel niet tot gevolg heeft dat het vorig stelsel wordt vereffend of dat de bestaande samenstelling van de vermogens wordt gewijzigd."
Artikel 1319 (oud) van het Gerechtelijk Wetboek regelt de rechts-pleging voor verzoeken tot homologatie van een akte houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsel (die artikelen maken deel uit van Boek IV van het Ge-rechtelijk Wetboek dat als titel draagt "Bijzondere rechtsplegingen").
Aldus is voor de rechtspleging inzake wijziging van het huwelijks-vermogensstelsel vereist dat het uittreksel uit het verzoek en uit de homologatie beslissing door de zorg van beide echtgenoten bekendgemaakt wordt in het Bel-gisch Staatsblad (dit in afwijking van de toepasselijke artikelen 1312 en 1316 die voorzien dat de bekendmakingen van die uittreksels gebeurt door de eiser). Deze vereiste geldt evenwel niet indien de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel niet tot gevolg heeft dat het vorig stelsel wordt vereffend of dat de bestaande sa-menstelling van de vermogens wordt gewijzigd (dergelijke wijziging zijnde een "kleine wijziging").
Artikel 1319 (oud) regelt evenwel niet de kwestie van de tegenstel-baarheid van een "kleine wijziging" van het huwelijksvermogensstelsel aan derden.
Die kwestie wordt voor wat betreft de wijziging van het huwelijks-stelsel van de ouders van partijen (een "kleine wijziging"), die het voorwerp heeft uitgemaakt van een homologatiebeslissing, geregeld door het eerste lid van artikel 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek.
Het eerste lid van dit artikel bepaalt het volgende :
"Bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel kunnen aan derden eerst worden tegengeworpen vanaf de dag van de bekendmaking van een uittreksel uit de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad."
Het is niet omdat de op onderhavige zaak toepasselijke wetgeving, voor wat betreft de rechtspleging ter zake het verzoek tot homologatie van de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, de echtgenoten vrijstelt van de bekendmaking van het uittreksel uit het verzoek en de homologatiebeslis-sing in het Belgisch Staatsblad indien de wijziging niet tot gevolg heeft dat het vorig stelsel wordt vereffend of de bestaande samenstelling van de vermogens wordt gewijzigd, dat daarom zulke wijziging tegenstelbaar is aan derden. Artikel 1319 (oud) van het Gerechtelijk Wetboek voorziet zulks niet en artikel 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek vereist daarentegen de bekendmaking van een uittreksel van de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad voor de tegenstelbaarheid aan derden van bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel. Beide artikelen hebben een eigen doelstelling en bestaan naast elkaar zonder tegenstrijdigheid.
De artikelen 1319,1° (oud) van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek zijn klaar en duidelijk en behoeven geen interpretatie : voor de rechtspleging ter zake een verzoek tot homologatie van een akte houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsel is niet vereist dat het uit-treksel uit het verzoek en de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd indien de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel niet tot gevolg heeft dat het vorig stelsel wordt vereffend of de bestaande samenstel-ling van de vermogens wordt gewijzigd, maar indien de echtgenoten de tegenstel-baarheid aan derden van zulke wijziging wensen, is een publicatie van het uittrek-sel van de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad wel nodig.
Het bestreden arrest, door te beslissen dat ondanks het gebrek aan publicatie van het uittreksel van de homologatiebeslissing van 25 februari 1993 in het Belgisch Staatsblad, het door de ouders van partijen op 2 december 1992 be-dongen wijziging van hun huwelijksstelsel aan eiser tegenstelbaar is omdat het een wijziging is die niet tot gevolg heeft dat het vorig stelsel wordt vereffend of de bestaande samenstelling van de vermogens wordt gewijzigd, schendt derhalve het artikel 1319 (oud) van het Gerechtelijk Wetboek (in het bijzonder de tweede zin onder 1°) en het eerste lid van artikel 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek.
Dit geldt des te meer nu het eerste lid van artikel 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek, door de publicatie in het Belgisch Staatsblad te vereisen van een uittreksel van de homologatiebeslissing betreffende een bedongen wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, de derden (waaronder eiser) beschermt en het is de rechter niet toegelaten die wettelijk voorziene bescherming van derden on-gedaan te maken op grond van een wetsbepaling (artikel 1319 (oud) van het Ge-rechtelijk Wetboek) die enkel de rechtspleging regelt inzake een verzoek tot ho-mologatie van een akte houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsel zonder de vereiste van zulke publicatie ongedaan te maken voor wat betreft de tegen-stelbaarheid ervan aan derden.
Tweede onderdeel
Gezien de "kleine wijziging" van het huwelijksvermogensstelsel van de ouders van partijen plaats heeft gehad in het jaar 1992 en die wijziging het voorwerp heeft uitgemaakt van een homologatiebeslissing (de beslissing van de Rechtbank van eerste aanleg te Gent dd. 25 februari 1993), dit ingevolge de wettelijke verplichting daartoe (zie artikel 1319 (oud) van het Burgerlijk Wetboek), valt die wijziging niet onder de Wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, die in zijn artikel 4 de homologatieverplichting van een "kleine wijziging" heeft afgeschaft met als automatisch gevolg het wegvallen van de verplichting tot publicatie van een uittreksel uit de homologatiebeslissing om de wijziging tegenstelbaar te maken aan derden.
In zoverre het bestreden arrest zou beslissen dat de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van de ouders van de partijen aan eiser tegenstel-baar is ingevolge de vermelde Wet van 9 juli 1998 (quod non, gezien het bestreden arrest uitdrukkelijk beslist dat de rechtsvraag in deze zaak "moet worden bekeken gelet op de in 1992 toepasselijke wetgeving inzake de wijziging van huwe-lijkscontracten, zoals ingevoerd bij de Wet van 14 juli 1976 (...) en vóór de her-vormingen bij Wet van 9 juli 1998"), schendt het de artikelen 1319 (oud) van het Gerechtelijk Wetboek (meer in het bijzonder de tweede zin onder 1°) en het eerste lid van artikel 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek, dit omdat die artikelen van toepassing zijn in onderhavige zaak, en schendt het tevens artikel 4 van de Wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksver-mogensstelsel, dit omdat dit artikel niet van toepassing is op onderhavige zaak.
Tevens schendt het bestreden arrest, in de veronderstelling dat het zou beslissen dat vermelde Wet van 9 juli 1998 ten deze van toepassing is, artikel 149 van de Grondwet daar het tegenstrijdig is enerzijds te beslissen door eigen motieven en door overname van de motieven van de eerste rechter dat de vraag inzake de tegenstelbaarheid aan eiser van de wijziging van het huwelijksvermo-gensstelsel van zijn ouders bekeken moet worden gelet op de in 1992 toepasselijke wetgeving inzake de wijziging van huwelijkscontracten, zoals ingevoegd bij Wet van 14 juli 1976 en vóór de hervorming bij vermelde Wet van 9 juli 1998, doch anderzijds die vraag te beslechten op basis van vermelde Wet van 9 juli 1998.
Derde onderdeel
Uit de artikelen 1319,3° (oud) van het Gerechtelijk Wetboek en 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de overeenkomst tussen echtge-noten tot wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel niet tegenstelbaar is aan hun kinderen, behalve vanaf de publicatie van het uittreksel van de homologatie-beslissing in het Belgische Staatsblad. Uit de aard van die overeenkomst volgt dat de echtgenoten enkel voor zichzelf bedingen, zodat in toepassing van artikel 1122 van het Burgerlijk Wetboek de kinderen derden zijn.
In zoverre het bestreden arrest (met eigen motieven en door over-name van de motieven van de eerste rechter) zou beslissen dat eiser geen derde is bij de door zijn ouders bedongen wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel - quod non : noch de appelrechters, noch de eerste rechters nemen hierover een be-slissing maar stellen dat het niet uit te sluiten is dat eiser als een derde kan worden beschouwd -, schendt het artikelen 1319,3° (oud) van het Gerechtelijk Wetboek (en voor zoveel als nodig artikel 1314 van het Gerechtelijk Wetboek waarnaar dit artikel verwijst), 1122 en artikel 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek.
Vierde onderdeel
Krachtens artikel 26,§1,3° van de Bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof doet het Grondwettelijk Hof, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak bij wege van arrest op vragen omtrent de schending door de wet van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Door zich de motieven van de eerste rechter toe te eigenen en aldus zelf te beslissen dat artikel 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek een discrimi-natie zou bevatten indien het van toepassing is op kleine en grote wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel (met als gevolg dat dit artikel op zulke wijze dient te worden geïnterpreteerd dat het geen discriminatie inhoudt), eigent het Hof van beroep zich een bevoegdheid toe die hem niet toekomt en schendt het aldus artikel 26,§1,3° van de Bijzondere Wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof. Door artikel 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek niet toe te passen op de "klei-ne wijziging" van het huwelijksvermogensstelsel van de ouders van de partijen omwille van een (beweerde) discriminatie, schendt het Hof van beroep bovendien dit artikel.
TOELICHTING
1. De Wet van 14 juli 1976 heeft de procedure versoepeld voor de zo-genoemde "kleine wijziging" (dit is de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel die niet de vereffening van het vorig stelsel of de wijziging van de samenstelling van de vermogens tot gevolg heeft), door de echtgenoten, in het kader van de procedure van een verzoek tot homologatie van een akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, vrij te stellen van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van een uittreksel uit het verzoek en uit de homologatiebeslissing.
Evenwel, indien de echtgenoten de kleine wijziging aan derden te-genstelbaar wilden maken - hetgeen zij vrij waren te beslissen -, was het voor hen noodzakelijk om in toepassing van artikel 1396, eerste lid (oud) van het Burgerlijk Wetboek, dat eveneens werd ingevoerd bij Wet van 14 juli 1976, een uittreksel uit de homologatiebeslissing te publiceren in het Belgisch Staatsblad.
2. De Wet van 9 juli 1998 heeft voor de kleine wijziging ook de homo-logatieverplichting afgeschaft.
Voor een kleine wijziging verviel dus vanaf de inwerkingtreding van die wet ook de vereiste van de homologatieverplichting.
Artikel 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek was vanaf dat ogen-blik niet meer toepasselijk voor een kleine wijziging bij gebrek aan een homolo-gatiebeslissing en derhalve aan een te publiceren uittreksel uit de homologatiebe-slissing.
De rechters ten gronde hebben terecht beslist dat de Wet van 9 juli 1998 op onderhavige zaak niet van toepassing is.
De kleine wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van de ou-ders van partijen heeft immers plaats gehad in 1992 en diende toen verplicht het voorwerp uit te maken van een homologatiebeslissing.
Gezien de akte van wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van de ouders van partijen bij beslissing van de Rechtbank van eerste aanleg te Gent dd. 25 februari 1993 gehomologeerd werd, diende, voor de tegenstelbaarheid aan derden van die wijziging, een uittreksel uit die beslissing te worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, dit zoals voorgeschreven door het eerste lid van het toen toepasselijk artikel 1396 (oud) van het Burgerlijk Wetboek.
3. De Wet van 18 juli 2008 heeft de procedure inzake wijziging huwe-lijksvermogensstelsel opnieuw gewijzigd (enkel voor wijzigingsakten en verzoeken tot homologatie na de inwerkingtreding van die wet : zie artikel 10), en ook artikel 1396 van het Burgerlijk Wetboek gewijzigd.
Weze, voor zoveel als nodig, opgemerkt dat het bij die wet gewij-zigd artikel 1396 van het Burgerlijk Wetboek van strikte interpretatie is (Pintens e.a., Overzicht van rechtspraak, Huwelijksvermogensrecht 2003-2010, T.P.R., 2010, p. 1575, nr 274) en dat een verblijvingsbeding zoals deze in onderhavige zaak (een verblijvingsbeding zonder last) aan publicatie is onderworpen om te-genstelbaar te zijn aan derden.
4. Het tweede, derde en vierde onderdeel worden voor zoveel als no-dig geformuleerd.
BIJ DEZE BESCHOUWINGEN
Besluit ondergetekende advocaat bij het Hof van Cassatie dat het U beha-ge, Hooggeachte Dames en Heren, het bestreden arrest te vernietigen en de zaak en de partijen te verwijzen naar een ander Hof van beroep, kosten als naar recht.
Brussel, 11 september 2015
C.15.0383.N
Conclusie van advocaat-generaal Van Ingelgem:
I. SITUERING
1. De ouders van partijen waren destijds gehuwd onder het wettelijk huwelijksvermogensstelsel. Bij notariële akte van 2 december 1992 wijzigden zij hun huwelijksvermogensstelsel met toevoeging van een zogenaamd verblijvingsbeding in volle eigendom (in de zin van art. 1461 BW). Deze wijziging werd gehomologeerd bij beschikking van de rechtbank van eerste aanleg.
2. Eiser is van mening dat het verblijvingsbeding hem niet tegenstelbaar is bij gebrek aan publicatie van een uittreksel van de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad.
3. Zijn vordering werd door het bestreden arrest (ter bevestiging van het vonnis a quo) verworpen.
II. BESPREKING VAN HET MIDDEL
1. Het enig cassatiemiddel komt op tegen de beslissing dat het door de ouders van partijen overeengekomen verblijvingsbeding tegenstelbaar is aan eiser.
2. Het in de huidige zaak relevante artikel 1319, 1°, (oud) Gerechtelijk Wetboek (zoals het gold sinds de hervorming van het huwelijksvermogensrecht bij wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, en vóór de wijziging ervan bij artikel 4 van de wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksvermogensstelstel) bepaalde dat de bepalingen van de artikelen 1311 tot 1316(1) van toepassing zijn op de verzoeken tot homologatie van de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, behoudens het hierna bepaalde: 1° Het uittreksel uit het verzoek en de homologatiebeslissing worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt door de zorg van de beide echtgenoten. Zij zijn hiervan evenwel vrijgesteld indien de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel niet tot gevolg heeft dat het vorige stelsel wordt vereffend of dat de bestaande samenstelling van de vermogens wordt gewijzigd. (...)
3. Krachtens voormeld artikel 1319, 1°, (oud) Gerechtelijk Wetboek dient aldus uitsluitend bij "grote wijzigingen" van het huwelijksvermogensstelsel (die de vereffening van het vorige stelsel of een wijziging van de bestaande samenstelling van de vermogens tot gevolg hebben) een uittreksel van het verzoek tot homologatie en de homologatiebeslissing te worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De echtgenoten zijn daarentegen vrijgesteld van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, indien de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel niet dergelijk gevolg heeft. In dat geval spreekt men van een "kleine wijziging".
4. Artikel 1396, eerste lid, (oud) Burgerlijk Wetboek (zoals het geldt sinds de hervorming van het huwelijksvermogensrecht bij wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, en vóór de vervanging ervan bij artikel 4 van de wet van 18 juli 2008 tot wijziging van de wetgeving wat betreft de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel zonder tussenkomst van de rechtbank en tot wijziging van artikel 9 van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt) bepaalt daarentegen algemeen - zonder onderscheid tussen grote of kleine wijzigingen - dat bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel aan derden eerst kunnen tegengeworpen worden vanaf de dag van de bekendmaking van een uittreksel uit de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad.
5. Volgens een letterlijke lezing van dit artikel - die de eiser in de voorziening voorstaat - zou het voor de tegenwerpbaarheid aan derden van kleine wijzigingen dus wel vereist zijn dat zij in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd.
6. Deze opvatting lijkt mij echter niet in overeenstemming met de context waarbinnen dit artikel moet worden gelezen, noch met de bedoeling van de wetgever.
Nu zij beide werden ingevoerd door de wet van 14 juli 1976 staat het mij voor dat de artikelen 1319, 1°, (oud) Ger. W. en 1396, eerste lid, (oud) BW samen dienen te worden gelezen, en dat de draagwijdte van hun bepalingen aldus in samenhang dient te worden beoordeeld. Aangezien voormeld artikel 1319, 1°, voor kleine wijzigingen in een vrijstelling voorziet van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, vloeit hieruit m.i. derhalve voort dat in het kader van artikel 1396, eerste lid, voor de tegenstelbaarheid aan derden van kleine wijzigingen evenmin een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad vereist is.
7. Ook de parlementaire voorbereiding bij de wet van 14 juli 1976 wijst op het verband dat bestaat tussen het publiciteitsvereiste in artikel 1319 Ger. W. en de tegenwerpbaarheid aan derden in artikel 1396, eerste lid, BW die op dit publiciteitssysteem gesteund is. In het verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht(2) wordt immers vermeld dat werd besloten de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad opnieuw in te voeren, en dat zeker wanneer de wijziging van het stelsel neerkomt op een volledige verandering of op een verandering in de samenstelling van de vermogens, die bekendmaking even noodzakelijk is om de behartiging van de belangen van derden en in voorkomend geval hun tussenkomst mogelijk te maken als de bekendmaking inzake de gerechtelijke scheiding van goederen waarin de artikelen 1311 tot 1319 van het Gerechtelijk Wetboek voorzien. Aangezien de publiciteitsvereisten van artikel 1319 (oud) Ger. W. enkel gelden voor de grote wijzigingen, is de tegenstelbaarheid aan derden die op dit publiciteitssysteem steunt, in het kader van artikel 1396, eerste lid, (oud) BW m.i. dan ook enkel van toepassing op grote wijzigingen.
8. Ook een meerderheid in de rechtsleer(3) is van mening dat uit de samenhang van de vermelde bepalingen blijkt dat voor de tegenwerpbaarheid aan derden van kleine wijzigingen geen publicatie in het Belgisch Staatsblad vereist is.
9. Dit wil echter niet zeggen dat de derde helemaal niet op de hoogte zal zijn van een kleine wijziging. Kleine wijzigingen kunnen aan derden worden tegengeworpen vanaf de vermelding van de homologatiebeslissing in de kant van de huwelijksakte(4).
10. Er kan in voormelde context trouwens worden opgemerkt dat sinds de wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake wijziging van het huwelijksvermogensstelsel de rechterlijke homologatie voor kleine wijzigingen werd afgeschaft(5). Hiermee is een einde gekomen aan de discussie of kleine wijzigingen ook in het Belgisch Staatsblad moeten worden bekendgemaakt om tegenwerpbaar te zijn aan derden. Artikel 1396 (oud) Burgerlijk Wetboek is immers alleen van toepassing op wijzigingen met rechterlijke homologatie(6).
11. Het (eerste) onderdeel dat er geheel van uitgaat dat ook voor de tegenwerpbaarheid aan derden van kleine wijzigingen een publicatie in het Belgisch Staatsblad vereist is in toepassing van art. 1396 (oud) Burgerlijk Wetboek, ondanks de uitdrukkelijke vrijstelling van publicatie in het Belgisch Staatsblad van kleine wijzigingen in artikel 1319, 1°, (oud) Gerechtelijk Wetboek faalt m.i. derhalve naar recht.
(...)
III. CONCLUSIE: VERWERPING.
________________
(1) Genoemde artikelen 1311 tot 1316 Ger. W. betreffen de vordering tot scheiding van goederen, waarbij art. 1312 een publicatie in het Belgisch Staatsblad voorziet van het uittreksel van de vordering, en art. 1316, eerste lid, een publicatie - op verzoek van de eiser - bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad van de beslissing van scheiding van goederen.
(2) Gedr. St. Senaat, B.Z. 1974, nr. 683/2, p. 24-25.
(3) G. BAETEMAN, H. CASMAN en J. GERLO, Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht (1989-1995), TPR 1996, 251, nr. 104; M. COENE, Aktuele problemen inzake conventionele wijziging van huwelijksvermogensstelsels, TPR 1985, 190-191, nrs. 17-18; C. DE BUSSCHERE, De wijziging van het huwelijksvermogensstelsel tijdens het huwelijk - enkele aspecten uit de praktijk, RW 1993-94, 79, nr. 57; Y.-H. LELEU, Examen de jurisprudence (1982 à 1996). Régimes matrimoniaux, RCJB 1998, 324. Contra: H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensstelsels, Brussel, CED-Samson, 1990, 18.5, p. 29; zie ook H. CASMAN, Notarieel familierecht, Gent, Nys en Breesch, 1991, 150, nrs. 434 en 435.
(4) N. TORFS, De tegenwerpelijkheid van de "kleine" wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, Not. Fisc. M. 1997, 239 e.v., nr. 6.
(5) Cf. art. 1395, §1, eerste lid, BW in de versie vóór de latere wijziging bij wet van 18 juli 2008 tot wijziging van de wetgeving wat betreft de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel zonder tussenkomst van de rechtbank en tot wijziging van artikel 9 van de wet van 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt.
(6) W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 345, nr. 729.