De Wet tot regeling van de debetrente op zichtrekeningen werd opgeheven door de wet van 13 juni 2010.
De debetrentevoet is de rentevoet, uitgedrukt op jaarbasis en toegepast in een vast of veranderlijk percentage op het gedeelte van het kapitaal dat is opgenomen en berekend aan de hand van de elementen die de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, aanduidt en op de wijze die Hij bepaalt, desgevallend met inbegrip van de berekeningsmethode van de hieraan verbonden nalatigheidsinteresten;
Bij de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming is de debetrentevoet op jaarbasis I het resultaat van de vergelijking :
(1 + i)n = (1 + I),
waarbij i de periodieke rentevoet is en n het aantal periodes begrepen in het jaar;]
De periodieke rentevoet is de voet, uitgedrukt in percent per periode waartegen de intresten voor dezelfde periode berekend worden;]
De vaste debetrentevoet is e debetrentevoet voorzien door een bepaling in de kredietovereenkomst waarbij de kredietgever en de consument voor de volledige duur van de kredietovereenkomst een enkele debetrentevoet of voor deeltermijnen verschillende debetrentevoeten overeenkomen waarvoor uitsluitend een vast specifiek percentage wordt gebruikt;
Deze materie wordt vandaag geregeld door art. VII.86 WER en volgende Art. VII.86.[
1 § 1. De debetrentevoet is vast of veranderlijk. Indien één of meer vaste debetrentevoeten bedongen zijn, gelden deze voor de duur bedongen in de kredietovereenkomst.
§ 2. Behoudens de uitzonderingen bedoeld in dit artikel met betrekking tot de veranderlijkheid van de debetrentevoet en de kosten van opnemen van contanten via een geldautomaat en, onverminderd de toepassing van artikel VII. 3, § 3, 6°, wordt elk beding dat er toe strekt de voorwaarden van de kredietovereenkomst te wijzigen voor niet geschreven gehouden.
§ 3. De kredietovereenkomst kan bepalen dat de debetrentevoet wordt gewijzigd binnen de perken van de artikelen VII. 78, § 2, 7°, en VII. 94. [
3 Onverminderd artikel VII.94, §§ 1 en 3, kunnen de kredietovereenkomsten, met uitzondering van de kredietopening, slechts de veranderlijkheid van de debetrentevoet voorzien in de gevallen en volgens de regelen bepaald in de artikelen VII.143 en VII.144.]
3. [
4 ...]
4 De kredietopening kan bepalen dat de kosten verbonden aan diensten bestaande uit het opnemen van contanten via een geldautomaat, wanneer zij niet worden opgenomen in het jaarlijkse kostenpercentage, eenzijdig worden gewijzigd. In geval van wijziging van deze kosten heeft de consument het recht om de kredietopening kosteloos op te zeggen binnen een termijn van twee maand vanaf de kennisgeving van de wijziging. De bepalingen van artikel VII. 15, § 1, zijn overeenkomstig van toepassing. Deze wijziging kan gedurende de looptijd van de kredietopening slechts eenmaal geschieden en de initieel voorziene kosten kunnen maximaal met 25 pct. worden verhoogd. De Koning kan voor deze kosten een berekeningsmethode en een maximum bepalen.
§ 4. In voorkomend geval wordt de consument op een [
5 duurzame gegevensdrager]
5 in kennis gesteld van een wijziging van de debetrentevoet voordat de wijziging van kracht wordt. Daarbij wordt ook, desgevallend, het bedrag van de na de inwerkingtreding van de nieuwe debetrentevoet te verrichten betalingen vermeld evenals bijzonderheden betreffende een eventuele verandering in het aantal of de frequentie van de betalingen.
De partijen kunnen echter in de kredietovereenkomst overeenkomen dat de in het vorige lid bedoelde informatie periodiek aan de consument wordt verstrekt indien de wijziging van de debetrentevoet het gevolg is van een wijziging van een referentierentevoet en het publiek via passende middelen kennis kan nemen van de nieuwe referentierentevoet en de informatie over de nieuwe referentierentevoet ook beschikbaar is in de gebouwen van de kredietgever.
§ 5. Wanneer bij een kredietopening zonder hypotheekstelling, de wijziging van de debetrentevoet meer dan 25 pct. bedraagt van de aanvankelijk of voorheen overeengekomen rentevoet en in het geval van overeenkomsten gesloten voor een termijn van meer dan één jaar, dan heeft de consument de mogelijkheid de kredietovereenkomst eenzijdig en kosteloos opzeggen, binnen de perken van artikel VII. 98. Elk hiermee strijdig beding in de overeenkomst is nietig.
§ 6. Indien niet alle debetrentevoeten in de kredietovereenkomst worden gespecificeerd, wordt de debetrentevoet alleen geacht vast te zijn voor die deeltermijnen waarvoor de debetrentevoeten, bij het sluiten van de kredietovereenkomst overeengekomen, uitsluitend aan de hand van een vast specifiek percentage zijn vastgesteld.]
1 ----------
(
1)<Ingevoegd bij W
2014-04-19/39, art. 3, 021; Inwerkingtreding : 01-04-2015 (zie KB
2014-04-19/40, art. 2)>
(
2)<W
2015-10-26/06, art. 19, 028; Inwerkingtreding : 09-11-2015>
(
3)<W
2016-04-22/01, art. 12, 038; Inwerkingtreding : 01-12-2016>
(
4)<W
2018-07-30/47, art. 12, 065; Inwerkingtreding : 15-09-2018>
(
5)<W
2018-09-20/14, art. 12, 067; Inwerkingtreding : 20-10-2018>
zie ook KB JKP, Art. 13 en 14 : Maximale terugbetalingstermijnen en nulstellingstermijnen.
De artikelen VII.95 en VII.147/10 geven de Koning de bevoegdheid om maximale krediettermijnen vast te stellen voor consumentenkredieten en voor hypothecaire leningen met roerende bestemming. Overeenkomstig de artikelen VII.217 en VII.219 moet de Koning bij de uitoefening van deze bevoegdheid het advies inwinnen van de Raad voor het Verbruik en de Nationale Bank. De bepalingen betreffende maximale terugbetalingstermijnen zijn niet van toepassing op kredieten van minder dan 200 euro en evenmin op geoorloofde debetstanden die binnen een maand moeten worden afgelost, en ook niet op kredietovereenkomsten die worden afgesloten met een beleggingsonderneming (artikel VII.3, §3).
De Koning heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt in twee artikelen die hier worden toegelicht:
- Artikel 13 heeft betrekking op de maximale looptijden voor kredietovereenkomsten, met uitzondering van kredietopeningen.
- Artikel 14 heeft betrekking op de maximale terugbetalingstermijnen die voorzien in periodieke kapitaalaflossingen en op de nulstellingstermijn die op alle kredietopeningen van toepassing is.
Tekst Artikel 13:
"Voor alle consumentenkredieten en hypothecaire kredieten met een roerende bestemming, behalve de kredietopening, dient het terug te betalen bedrag volledig betaald te worden binnen de hierna volgende maximale terugbetalingstermijnen:
Kredietbedrag |
Maximale terugbetalings- termijnen uitgedrukt in maanden |
200 tot 500 euro |
18 |
meer dan 500 euro tot 2.500 euro |
24 |
meer dan 2.500 euro tot 3.700 euro |
30 |
meer dan 3.700 euro tot 5.600 euro |
36 |
meer dan 5.600 euro tot 7.500 euro |
42 |
meer dan 7.500 euro tot 10.000 euro |
48 |
meer dan 10.000 euro tot 15.000 euro |
60 |
meer dan 15.000 tot 20.000 euro |
84 |
meer dan 20 000 euro tot 37.000 euro |
120 |
meer dan 37.000 euro |
240 |
De maximale terugbetalingstermijn neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op het sluiten van de kredietovereenkomst behalve wanneer, overeenkomstig artikel VII.3, § 3, 6°, van het Wetboek van economisch recht, een nieuwe kredietovereenkomst werd gesloten, in welk geval een nieuwe maximale terugbetalingstermijn te bepalen in functie van het nieuwe kredietbedrag een aanvang neemt te rekenen vanaf de datum van ingebrekestelling verstuurd voor de eerste kredietovereenkomst of wanneer overeenkomstig de artikelen VII.91 of VII.147/5 van het Wetboek van economisch recht, het gefinancierde goed of de gefinancierde dienstverlening in de kredietovereenkomst wordt vermeld of wanneer het kredietbedrag rechtstreeks door de kredietgever aan de verkoper of dienstverlener wordt gestort, in welk geval de maximale terugbetalingstermijn een aanvang neemt binnen de twee maanden volgend op de kennisgeving bedoeld in deze artikelen."
Toepassingsgebied
De artikelen VII.95 en VII.147/10 geven de Koning de bevoegdheid om maximale krediettermijnen vast te stellen voor consumentenkredieten en voor hypothecaire leningen met roerende bestemming. Overeenkomstig de artikelen VII.217 en VII.219 moet de Koning bij de uitoefening van deze bevoegdheid het advies inwinnen van de Raad voor het Verbruik en de Nationale Bank. De bepalingen betreffende maximale terugbetalingstermijnen zijn niet van toepassing op kredieten van minder dan 200 euro en evenmin op geoorloofde debetstanden die binnen een maand moeten worden afgelost, en ook niet op kredietovereenkomsten die worden afgesloten met een beleggingsonderneming (artikel VII.3, §3).
De Koning heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt in twee artikelen die hier worden toegelicht:
- Artikel 13 heeft betrekking op de maximale looptijden voor kredietovereenkomsten, met uitzondering van kredietopeningen.
- Artikel 14 heeft betrekking op de maximale terugbetalingstermijnen die voorzien in periodieke kapitaalaflossingen en op de nulstellingstermijn die op alle kredietopeningen van toepassing is.
Artikel 13: alle kredietovereenkomsten met uitzondering van kredietopeningen
De termijn begint te lopen binnen twee maanden na de sluiting van de overeenkomst of, wanneer de overeenkomst het goed of de dienst vermeldt, vanaf de kennisgeving bedoeld in de artikelen VII.91 en VII.147/5. Bij de omzetting van Richtlijn 2008/48/EG heeft het koninklijk besluit van 21 juni 2011 ook het specifieke geval geregeld van de kredietovereenkomsten bedoeld in artikel VII.3, §3, 6° voor de terugbetaling van een consumentenkrediet waarvoor de consument reeds in gebreke is. In dat geval begint de termijn te lopen vanaf de ingebrekestelling naar aanleiding van de wanbetaling bij het oorspronkelijke contract.
De artikelen VII.95, §3 en VII.147/10, §3 laten een overschrijding van de termijn toe voor kredietovereenkomsten die met vaste termijnbedragen worden afgelost en die een variabele debetrentevoet toestaan. Bij aanpassing mag de consument het behoud van het termijnbedrag eisen, en eveneens de verlenging of de vermindering van de overeengekomen terugbetalingstermijn. De uitoefening van dit recht mag leiden tot overschrijding van de maximale terugbetalingstermijn.
Artikel 14: de specifieke regeling voor kredietopeningen
Tekst art. 14
"§ 1.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder verschuldigd saldo worden verstaan, het nog niet terugbetaalde bedrag der aan de consument toegestane kredietopnemingen met inbegrip van de debetintresten.
§ 2.
Voor alle kredietopeningen die in een periodieke terugbetaling van kapitaal voorzien, dienen minimaal de volgende termijnbedragen te worden betaald:
- ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/18de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
- ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/24ste van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
- ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/36ste van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro;
- ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/6de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
- ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/8ste van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
- ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/12de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro;
- ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/3de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
- ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/4de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro;
- ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/6de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro,
zonder dat het termijnbedrag lager mag zijn dan ofwel 25 euro, ofwel het verschuldigd saldo indien dit lager zou zijn dan 25 euro.
De maximale terugbetalingstermijn van de termijnbedragen, bedoeld in het voorgaande lid, neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op de kredietopneming, behalve wanneer, overeenkomstig de artikelen VII.91 of VII.147/5, van het Wetboek van economisch recht, het gefinancierde goed of de gefinancierde dienstverlening in de kredietovereenkomst wordt vermeld of wanneer het bedrag van de kredietopneming rechtstreeks door de kredietgever aan de verkoper of dienstverlener wordt gestort, in welk geval de maximale terugbetalingstermijn een aanvang neemt binnen de twee maanden volgend op de kennisgeving bedoeld in deze artikelen
§ 3.
Voor alle kredietopeningen bedoeld in § 1, wordt er een nulstellingstermijn vastgesteld die niet langer mag zijn dan de terugbetalingstermijn die men bekomt bij volledige opneming van het kredietbedrag terugbetaald op basis van een maandelijks termijnbedrag gelijk aan:
1° ofwel 1/12de van het verschuldigd saldo, met een maximale termijn van 60 maanden, wanneer het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro;
2° ofwel 1/18de van het verschuldigd saldo, met een maximale termijn van 96 maanden, wanneer het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro,
zonder dat het termijnbedrag lager mag zijn dan ofwel 25 euro, ofwel het verschuldigd saldo indien dit lager zou zijn dan 25 euro.
Voor alle overige kredietopeningen wordt er een nulstellingstermijn vastgesteld die niet langer mag zijn dan:
1° twaalf maanden wanneer het kredietbedrag lager dan of gelijk is aan 3.000 euro;
2° zestig maanden wanneer het kredietbedrag hoger is dan 3.000 euro.
De nulstellingstermijn neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op de eerste kredietopneming. De termijn neemt opnieuw een aanvang vanaf de eerste kredietopneming volgend op de laatste nulstelling."
Ontstaan (art. 14)
Volgens het verslag aan de Koning voorafgaand aan het koninklijk besluit van 14 september 2016 : Artikel 13 herneemt artikel 8 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992. Het zal voortaan ook gelden voor de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming maar behoeft voor het overige geen verdere commentaar. Dit artikel werd in deze formulering ingevoerd door het K.B. van 21 juni 2011, waarvan het verslag aan de Koning het volgende specificeerde :
In het raam van de bestrijding van de overmatige schuldenlast heeft de wetgever bij de laatste wijziging van de WCK uitdrukkelijk artikel 22 WCK willen verstrengen met betrekking tot de nulstellingstermijn. Het betreft een materie die volledig buiten de toepassing van de richtlijn valt. Ten gevolge hiervan werd artikel 9 van het besluit van 4 augustus 1992 volledig herschreven in functie van de nieuwe wetsbepalingen. Er wordt nog steeds een onderscheid gemaakt tussen de kredietopeningen met en zonder kapitaalsdelging. Voor wat deze laatste betreft, wordt er voor de meest voorkomende kredietbedragen (tot 5.000 euro) in een kortere maximale terugbetalingstermijn voorzien, gelet op de problemen die deze met zich meebrengen in het raam van de overmatige schuldenlast. Op deze wijze zal de consument een grotere inspanning moeten leveren.
Voor wat de kredietopeningen met kapitaalsdelging betreft, wordt er eveneens een strenge nulstellingstermijn voorzien die bovendien korter is dan de maximale terugbetalingstermijn. Zowel de nulstellingstermijnen als de maximale terugbetalingstermijnen zijn afhankelijk van het kredietbedrag. De termijnen worden immers bepaald door het aantal minimale betalingen, bijvoorbeeld 1/12de van het verschuldigd blijvend saldo, dat nodig is om het kredietbedrag af te lossen. Hoe groter het kredietbedrag hoe langer dus de termijn. Met de aflossing van kosten mag er geen rekening gehouden worden.
De nulstellingstermijn is telkens korter dan de maximale terugbetalingstermijn. Minimale betalingen van 1/12de van het verschuldigd blijvend saldo zijn immers groter dan minimale betalingen van 1/18de van dat zelfde verschuldigd blijvend saldo. Bijvoorbeeld, een minimale betaling van 1/18de van het verschuldigd blijvend saldo, met minimale betalingen van 25 euro, leidt tot een maximale terugbetalingstermijn van 29 maanden bij een kredietbedrag van 700 euro met een debetrentevoet van 10 %. Een minimale betaling van 1/12de van het verschuldigd blijvend saldo, met minimale betalingen van 25 euro, leidt tot een nulstellingstermijn van 24 maanden bij een kredietbedrag van 700 euro met een debetrentevoet van 10 %. Zie ook voorbeeld 13 in bijlage 1 bij dit besluit.
De langere maximale terugbetalingstermijn maakt dat er geen afbreuk gedaan wordt aan de flexibiliteit die eigen is aan de kredietopeningen in die zin dat de minimale betalingen relatief laag kunnen blijven en de consument de tijdstippen kan kiezen waarop hij meer dan de minimale bedragen betaalt. Op deze wijze wordt er ook vermeden dat, voor kredietopeningen met minimale betalingen in functie van het verschuldigd blijvend saldo, bij een volledige opname van het krediet in het begin een te groot bedrag zou moeten afgelost worden. De kortere nulstellingstermijn maakt dat de consument niettemin een grotere inspanning moet leveren om het opgenomen kapitaal binnen de nulstellingstermijn terug te betalen. Overigens leidt elke nulstellingstermijn er toe dat bij tussentijdse (her)opnames van het beschikbare krediet meer zal moeten afgelost worden dan de minimale betalingen die de maximale terugbetalingstermijn bepalen.
Maximale looptijd en nulstelling
Voor kredietopeningen onderscheidt de maximale looptijd zich van die bij andere kredietovereenkomsten. Het Wetboek staat toe dat kredietovereenkomsten van onbepaalde duur worden afgesloten. Er is dus strikt genomen geen sprake van een maximale looptijd. Aan de andere kant vereist het Wetboek dat de kredietopening periodiek volledig op nul wordt gezet: de consument dient periodiek het volledige bedrag van het krediet terug te betalen.
Daarnaast legt het Wetboek voor kredietopeningen die voorzien in periodieke kapitaalaflossingen, minimumbedragen vast voor dergelijke aflossingen. Deze periodieke aflossing vermindert het kredietbedrag niet. Het vermindert eenvoudigweg het gebruik van krediet. Zodra de terugbetaling heeft plaatsgevonden, kan de consument nieuwe bedragen opnemen, indien nodig ten belope van het bedrag dat hij net terugbetaalde. De vereiste van een periodieke betaling verplicht de consument om regelmatig af te lossen zonder dat zijn schuld permanent het maximumbedrag van het krediet blijft bedragen.
De nulstellingstermijn is korter dan de looptijd van het krediet berekend op basis van een periodieke aflossing zonder verdere opnames. Het doel van deze twee maatregelen is het bestrijden van overmatige schuldenlast.
In tegenstelling tot het koninklijk besluit van 21 juni 2011 heeft het koninklijk besluit van 14 juni 2016 de tellers niet "gereset" door voor alle lopende kredietcontracten een nieuwe nulstellingstermijn te starten.
Artikel 14, §2, periodieke minimumaflossing
Deze paragraaf heeft betrekking op alle kredietopeningen die voorzien in een periodieke aflossing van kapitaal. Volgens het rapport aan de Koning voorafgaand aan het koninklijk besluit van 21 juni 2011 dienen de kredietopeningen of de kredietovereenkomsten met analoge modaliteiten voor minimumaflossingen te worden geregeld. Een uitzondering vormen kaskredieten die gedurende de looptijd alleen de betaling van intresten vereisen.
De termijn begint te lopen binnen twee maanden na de kredietopneming of, wanneer in de overeenkomst het goed of de dienst wordt genoemd, vanaf de kennisgeving bedoeld in de artikelen VII.91 en VII.147/5. Sommigen zagen in deze bepaling van het K.B. de bevestiging dat het rechtmatig was een kredietopening te gebruiken voor de financiering van een bepaald goed of een bepaalde dienst. Dat standpunt kan niet worden gevolgd (zie de algemene opmerking over de kredietfinanciering van de verkoop van een goed of dienst). Nulstelling moet dus plaatsvinden binnen de in paragraaf 2 van de bepaling vastgestelde maximumtermijn, ook al verandert de debetrentevoet in de loop van de uitvoering van de overeenkomst.
De termijnen worden berekend op basis van een fractie van het openstaande saldo. Het openstaande saldo wordt in artikel 14, §1 van het K.B. gedefinieerd als het nog niet terugbetaalde bedrag der aan de consument toegestane kredietopnemingen met inbegrip van de debetintresten (en dus zonder rekening te houden met de kosten). Het gaat hier bijgevolg om een ander begrip dan het openstaande saldo zoals gedefinieerd in artikel I.9, 63°, te weten het bedrag dat moet gestort worden om het kapitaal af te lossen of terug te betalen. Het onderscheid komt voort uit het feit dat de debetrente bij het terug te betalen kapitaal moet worden opgeteld om het minimumbedrag van de termijnen te berekenen. Hoewel niet gespecificeerd door het K.B. moeten de rentelasten worden vastgesteld op de dag waarop het bedrag van de te betalen termijn wordt berekend.
Zonder dat het termijnbedrag lager mag zijn dan ofwel 25 euro, ofwel het verschuldigd saldo indien dit lager zou zijn dan 25 euro.: de enige bedoeling van deze bepaling is om het minimumbedrag van de termijn vast te stellen.
Artikel 14, §3: Nulstelling voor kredietopeningen met periodieke aflossingen
Paragraaf 3 van artikel 14 beoogt twee hypothesen: de kredietopeningen bedoeld in paragraaf 2 (de bepaling verwijst naar paragraaf 1 door een fout in de weergave van de bepaling van het K.B. van 4 augustus 1992) die periodieke kapitaalaflossingen voorzien en de andere kredietopeningen die dit niet doen. Voor kredietopeningen met periodieke aflossingen is de nulstellingstermijn korter dan de looptijd van het krediet berekend op basis van een periodieke aflossing zonder verdere opnames.
In tegenstelling tot het K.B. van 21 juni 2011 had de invoegetreding van het K.B. van 14 september 2016 niet de start tot gevolg van een nieuwe nulstellingstermijn. De berekening van de nulstellingstermijn is gebaseerd op de aanvankelijke debetrentevoet en hoeft niet bij elke wijziging van de debetrentevoet te worden herberekend.
Artikel 14, §3: Nulstelling voor kredietopeningen zonder periodieke aflossingen
Voor kredietopeningen zonder periodieke aflossingen moet nulstelling plaatsvinden binnen 12 maanden als het bedrag van het krediet minder dan 3.000 euro bedraagt en binnen 60 maanden als het bedrag van het krediet groter of gelijk is aan 3.000 euro.