Vorderingen ad futurum
die vorderingen betreffen waarvoor niet een reeds verkregen, dadelijk, persoonlijk en rechtstreeks belang is aangetoond, kunnen niet worden toegelaten. Het is de taak van de rechter om bestaande en actuele geschillen te beslechten en niet om (bindend) juridisch advies te vertrekken.
Artikel 18, lid 2 Ger.W. voorziet een uitzondering op de regel dat in beginsel de vordering ad futurum niet is toegelaten. Artikel 18,lid 2 Ger. W. laat toe dat ook een vordering kan gesteld worden wanneer zij ertoe strekt de schending van een ernstig bedreigd recht te voorkomen;
Opdat artikel 18, lid 2 Ger.W. van toepassing is, moet het recht of de uitoefening ervan ernstig betwist of bedreigd lijken, moet er een onmiddellijke en dadelijke aanspraak zijn die op voldoende waarschijnlijke en ernstige wijze het in gevaar brengen van een recht of de veroorzaking van schade doet voorspellen of aankondigt.
Opdat een vordering tot verklaring van recht toelaatbaar is, moet derhalve aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:
- aan de rechter moet gevraagd worden om het bestaan (of het niet bestaan) van een recht vast te stellen met betrekking tot een specifiek concreet punt;
- het recht, waaromtrent een verklaring wordt gevraagd, moet ernstig bedreigd zijn. Deze bedreiging moet reeds een zekere storing veroorzaken. Of er in een wel bepaald geval al dan niet sprake is van een ernstige bedreiging, is een feitenkwestie, die soeverein wordt beoordeeld door de feitenrechter;
- de gevraagde maatregel (verklaring van recht) moet een concreet en wel bepaald nut hebben voor de eisende partij. Zij moet de toestand verduidelijken, een einde maken aan de bedreiging, het bestaan of niet bestaan van een recht doen erkennen;
M.a.w. de eiser dient het bewijs te leveren dat het recht, waaromtrent een verklaring wordt gevraagd, ernstig bedreigd is en dat die bedreiging reeds een welbepaalde verstoring veroorzaakt. Vervolgens moet blijken dat de rechterlijke verklaring, die wordt nagestreefd niet enkel een louter theoretische voldoening zal geven, maar ook een concreet en wel bepaald nut zal hebben. De rechterlijke verklaring mag derhalve geen eenvoudige juridische consultatie of een louter advies worden. Processen kunnen immers niet ingeleid worden met louter theoretische doeleinden.
Er is derhalve niet aan de voorwaarde van artikel 18 Ger. W. voldaan wanneer de rechter gevraagd wordt standpunt in te nemen aangaande een toekomstig en onzeker proces. Een zuiver belangengeschil kan ook niet bij de rechter ter beslechting worden voorgelegd. De oplossing ervan behoort immers tot de eigen bevoegdheidssfeer van de disputanten Evenmin kan de rechter een louter advies worden gevraagd.